In september 2004 kwam dagblad Trouw met de onthutsende mededeling op de voorpagina dat vaders nergens voor nodig zouden zijn na echtscheiding. Deze an sich al discriminerende opvatting ( vergelijk; vrouwen niet nodig voor economie of negers kunnen niet rekenen) bleek gebaseerd op een promotieonderzoek van de Nijmeegse onderzoekster Tamar Fischer (onderzoeksters niet nodig voor inzicht in deze maatschappij). Ondanks felle kritiek wenste Trouw een en ander maar beperkt te corrigeren. Een aantal dagen later liet journalist Edwin Kreulen enkele opponenten aan het woord. Maar deze werden beperkt geciteerd en van denigrerende en onjuiste kwalificaties voorzien ( voor juiste kwalificaties Joep Zander zie cv Joep)
Tamar Fischer, zo blijkt uit correspondentie was overigens net zozeer geschokt door de kop in Trouw.Het was niet de enige keer dat Trouw wat vreemd met vaders en vaderschap omgaat. Later bleek dat er in een kader waarin het ouderverstotingssyndroom werd behandeld een verkeerde interpretatie werd gegeven van het kritische standpunt van Carol Bruch. Trouw volgde hier klakkeloos het, slecht geinformeerde, standpunt van Ed Spruijt. Misschien wel de beste krant van Nederland dus............??
Hieronder volgt een samenvatting van het proefschrift van Tamar Fischer; waarbij alvast enkele kanttekeningen maken (we komen hier misschien later met meer tekst op terug).
Het onderzoek is gebaseerd op de SIN-dataverzameling. Er zijn veel methodische bezwaren aan te voeren tegen dit onderzoek. Vooral de omgang met de non-respons was bedroevend. Kritiek daarop is te vinden in het artikel in het artikel van Joep Zander over wetenschap en vaderschap evenals de kritiek op het onderzoek van de Graaf en Kalmijn; zij hebben zorgend vaderschap op een bijzonder merkwaardige wijze geoperationaliseerd. dat er iets mis is met de SIN-dataverzameling bleek al uit eerdere schoten voor de boeg van mijnheer Kalmijn die dacht dat maar 14 procent van de vaders zijn kinderen niet ziet. Daarvoor en erna kwam elk onderzoek uit op ongeveer 30-40%. Het meest onthutsende is natuurlijk dat Fischer vaders alleen als aanvullende opvoeders onderzocht en moeders alleen als primaire opvoeders. Dit is een discriminerende ongelijkheid in de vooronderstellingen. Verder lijkt het er weer op dat er een vrij oppervlakkige benadering plaatsvond van welzijn en geluk van nog jonge kinderen. Het is bekend dat veel problemen pas op latere leeftijd optreden, zeer ernstig zijn en vaak niet te verhelpen. Vaak zijn deze problemen te vangen onder het begrip ouderverstoting.
Overigens zijn er ook erg veel onderzoeken die het tegendeel beweren; vaders zijn wel nodig. Kijkt u vooral verder in het dossier wetenschap en vaderschap op deze site zie ook artikel met weerwoord van Tamar Fischer waaruit blijjkt dat ze inderdaad een onterecht onderscheid maakt tussen vaders en moeders.(PDF)
Samenvatting
Proefschrift Tamar Fischer, Radboud Universiteit
Onderzoek naar gevolgen van echtscheiding voor kinderen
Ouderlijke echtscheiding van invloed op prestaties kinderen
Radboud Universiteit Nijmegen, 27 augustus 2004
(Summary in Dutch)
1 Inleiding
Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen ouderlijke echtscheiding en drie categorieën van
levensloopuitkomsten bij kinderen; in de eerste plaats het vóórkomen van problematisch gedrag
in de kinderjaren, in de tweede plaats het succes in de opleidingsloopbaan en de beroepscarrière
en in de derde plaats de huishoudens- en gezinsvorming en -ontbinding van de kinderen. Bij de
beschrijving en interpretatie van deze relatie staan de invloed van (veranderende) ouderlijke
hulpbronnen en ouderlijk conflict centraal. Met dit onderzoek wordt dieper ingegaan op de in
eerder internationaal onderzoek gevonden verschillen tussen kinderen die een echtscheiding van
hun ouders hebben meegemaakt en kinderen die gedurende hun gehele jeugd met hun twee
biologische ouders hebben gewoond. Bij de interpretatie van echtscheidingseffecten op de
uikomsten van kinderen houden we rekening met de aanwezige hulpbronnen en conflicten in het
gezin voorafgaand aan de echtscheiding en met het niveau van conflict en de beschikbaarheid
van hulpbronnen voor het kind na de scheiding. Daarmee kunnen we in de eerste plaats nagaan
in welke mate de gevonden verbanden het werkelijke effect van echtscheiding op de uitkomsten
van kinderen weerspiegelen en in welke mate de afwijkende uitkomsten a) het gevolg zijn van
kenmerken van het gezin die al voor de echtscheiding aanwezig waren (schijnverbanden), of b)
juist groter zijn dan in eerste instantie lijkt omdat tegenwerkende effecten van kenmerken uit de
situatie voorafgaand aan de echtscheiding een rol spelen (onderdrukte verbanden). In de tweede
plaats gaan we in op de interpretatie van echtscheidingseffecten op kinderen aan de hand van de
aanwezigheid van conflict vóór en na de echtscheiding en de afname van de beschikbare
hulpbronnen in de situatie na de echtscheiding. Tot slot kan worden nagegaan of er bepaalde
groepen kinderen zijn aan te wijzen die een groter risico lopen op negatievere uitkomsten bij een
scheiding van de ouders (conditionele effecten), in dit geval kunnen we spreken van een
interactie-effect tussen kenmerken in het gezin en het effect van echtscheiding.
In Hoofdstuk 1 zijn de onderzoeksvragen geformuleerd, daarbij zijn we uitgegaan van de
volgende twee algemene vragen:
1) In welke mate hangt in Nederland, ouderlijk echtscheiding samen met gedragsproblemen,
de opleiding en beroepscarrière, en de huishoudens-en gezinsvorming en -ontbinding
van kinderen?
2) Welke rol spelen ouderlijke hulpbronnen en ouderlijk conflict in de situatie vóór en de
situatie na echtscheiding met betrekking tot de interpretatie van de relatie tussen
ouderlijke echtscheiding en de uitkomsten van kinderen in Nederland?
In zeven deelvragen wordt vervolgens ingegaan op de verschillende manieren waarop ouderlijke
hulpbronnen en conflict kunnen samenhangen met echtscheidingseffecten voor kinderen.
Hoofdstuk 2 bespreekt de verschillende theorieën over de interpretatie van echtscheidingseffecten op de uitkomsten van kinderen. In de studie gebruiken we levensloopgegevens uit twee verschillende data-bronnen: de Familie-enquêtes Nederlandse Bevolking 1998 en 2000 en het survey Scheiding in Nederland 1998. Deze surveys bevatten beiden een rijke hoeveelheid aan informatie over de gezinssituatie en individuele kenmerken van ouders en kinderen. De Familie-enquêtes bevatten met name uitvoerige informatie over de verschillen in de levensloop van kinderen met al dan niet gescheiden ouders. Daarnaast is in deze data uitgebreide informatie beschikbaar over de situatie in het ouderlijk gezin, er is echter niet afzonderlijk gevraagd naar hulpbronnen en conflicten in de situatie vóór en in de situatie na de eventuele echtscheiding. Deze informatie is wel in zeer gedetailleerde vorm beschikbaar in het survey Scheiding in Nederland. De twee surveys zijn daarom naast elkaar gebruikt om onze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.
2 Echtscheiding, ouderlijke hulpbronnen en de uitkomsten van kinderen
Uit de stratificatie literatuur is bekend dat de kansen van kinderen in sterke mate worden
beïnvloed door de aanwezigheid van financiële, culturele en sociale hulpbronnen tijdens de
jeugd. Voor de interpretatie van echtscheidingseffecten zijn theorieën over effecten van
hulpbronnen en het verlies van hulpbronnen van groot belang. In de eerste plaats omdat de
hulpbronnen een invloed kunnen hebben op de kans dat een huwelijk eindigt door een
echtscheiding, in de tweede plaats omdat een echtscheiding de beschikbaarheid van hulpbronnen
voor het kind beïnvloedt en in de derde plaats omdat de aanwezigheid van hulpbronnen de
grootte van het echtscheidingseffect kan beïnvloeden.
Schijn- of onderdrukte-verbanden tussen echtscheiding en de uitkomsten van kinderen
Wanneer we te maken hebben met hulpbronnen die de kans dat een huwlijk eindigt door
echtscheiding beïnvloeden, dan zal een selectieve groep kinderen met een echtscheiding te
maken krijgen. Bij het vaststellen van echtscheidingseffecten is het van groot belang hiermee
rekening te houden omdat anders een vertekende schatting van de effecten zal worden gevonden.
De effecten zullen onderschat worden als het kenmerk dat de echtscheidingskans verhoogt,
tegelijkertijd een zelfstandig positief effect heeft op de uitkomsten van de kinderen (bijvoorbeeld
het opleidingsniveau van de moeder). De effecten zullen daarentegen overschat worden als een
kenmerk dat de echtscheidingkans verlaagt, tegelijk een zelfstandig positief effect heeft op de
uitkomsten van de kinderen (bijvoorbeeld het inkomen van het gezin). De eerste vraag over de
invloed van hulpbronnen en de relatie tussen echtscheiding en de uitkomsten van kinderen luidt:
In welke mate is de associatie tussen echtscheiding en de uitkomsten van kinderen spurieus of
onderdrukt door de aanwezige ouderlijke hulpbronnen in de situatie voor de echtscheiding.
In hoofdstuk 3 is voor een variatie aan levensloopuitkomsten van kinderen een vergelijking
gemaakt tussen het ‘bivariate' verband met het al dan niet meemaken van een ouderlijke
echtscheiding en het verband met echtscheiding nadat rekening is gehouden met de aanwezige
hulpbronnen in de situatie voor de echtscheiding. De verwachting is dat financiële hulpbronnen
een schijnverband veroorzaken. Een negatieve financiële situatie verhoogt immers de
echtscheidingskans en heeft een zelfstandig negatief effect op diverse uitkomsten van kinderen.
Het blijkt inderdaad dat de associatie tussen echtscheiding en de opleiding van kinderen
gedeeltelijk als schijnverband moet worden geïnterpreteerd (voor ongeveer 20%). Dit
schijnverband wordt veroorzaakt door verschillen in financiële hulpbronnen in de situatie voor
echtscheiding. Voor de andere uitkomsten die in dit hoofdstuk zijn geanalyseerd, berust de
associatie tussen echtscheiding en de scores van de kinderen niet op een schijnverband,
tenminste niet een dat wordt veroorzaakt door verschillen in financiële hulpbronnen van de
ouders. Deze uitkomsten zijn: gedragsproblemen van kinderen, de leeftijd waarop kinderen het
ouderlijk huis verlaten, de leeftijd waarop zij voor het eerst gaan samenwonen, de kans dat zij
gaan trouwen wanneer zij met een partner (gaan) samenwonen, en de kans op relatieontbinding
in de eerste eigen relatie van het kind.
Wanneer we het ‘bivariate' verband van echtscheiding met de uitkomsten van kinderen
vergelijken met het verband nadat is gecontroleerd voor de culturele hulpbronnen in het gezin
komen we opnieuw tot de conclusie dat alleen de associatie van echtscheiding met de opleiding
van kinderen veranderd is. Ditmaal blijkt het verband sterker te worden als we rekening houden
met het niveau van de hulpbronnen en ook deze bevinding is conform onze hypothese.
Hulpbronnenverlies na echtscheiding en de uitkomsten van kinderen
Een echtscheiding gaat vaak samen met het verlies aan hulpbronnen en dit verlies vormt volgens
de hulpbronnen theorie een belangrijke verklaring voor de negatieve effecten van ouderlijke
echtscheiding op kinderen. Deze theorie is uitgebreid getoetst in onder meer de Verenigde Staten
en Groot Brittanië, maar voor veel andere landen waaronder Nederland is de toetsing nog
beperkt. Daar zowel het gemiddelde verlies van hulpbronnen na een echtscheiding als de invloed
van hulpbronnen op de succeskansen van kinderen op zichzelf, sterk kunnen verschillen tussen
samenlevingen, mogen bevindingen uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten niet zonder meer
worden overgenomen voor andere landen en is apart onderzoek noodzakelijk. Voor Nederland
bestond reeds onderzoek naar de verklaring van echtscheidingseffecten aan de hand van
hulpbronnenverlies maar in dit onderzoek was de verzameling uitkomstvariabelen beperkt.
Daarnaast werd slechts in beperkte mate gecontroleerd voor kenmerken uit de situatie die vooraf
ging aan de echtscheiding. De tweede deelvraag over de relatie tussen echtscheidingseffecten en
ouderlijke hulpbronnen luidt: In welke mate kan het effect van echtscheiding op de uitkomsten
van kinderen worden verklaard door het verlies van hulpbronnen na de echtscheiding?
Hoofdstuk 4 analyseert voor twee uitkomsten, namelijk het bereikte opleidingsniveau en de
leeftijd waarop kinderen het ouderlijk huis verlaten, in welke mate echtscheidingseffecten
kunnen worden verklaard door het verlies van financiële en culturele hulpbronnen. In de
analyses van dit hoofdstuk is tevens rekening gehouden met de conflictsituatie in de familie vóór
de echtscheiding, waardoor we in zeker zin kunnen spreken van een simultane test van de twee
theorieën die in deze studie centraal staan. Bovendien zijn de echtscheidingseffecten op het
opleidingsniveau apart bestudeerd voor kinderen die op jonge leeftijd een echtscheiding
meemaakten (voor hun 11de jaar) en voor kinderen die tussen 11 en 14 een echtscheiding
meemaakten. Na controle voor conflicten en hulpbronnen tijdens het huwelijk blijkt er alleen
nog een echtscheidingseffect op de opleiding van kinderen te bestaan wanneer de ouders uit
elkaar gegaan zijn toen het kind tussen leeftijd 11 en 14 was. Deze kinderen volgen bijna een
jaar minder onderwijs dan kinderen waarvan de ouders getrouwd bleven totdat het kind
tenminste 15 was. Van dit echtscheidingseffect blijkt ongeveer 20% te worden verklaard door
het verlies van financiële hulpbronnen. Het verlies van culturele hulpbronnen, gemeten aan de
hand van de opleidingsverschillen tussen de vader en de moeder, geeft geen verklaring voor het
echtscheidingseffect op kinderen.
Door hertrouw kan de aanwezigheid van hulpbronnen in een gezin weer toenemen; daarom
kan een compenserend effect van hertrouw na een echtscheiding op het opleidingsniveau van
kinderen worden verwacht. Deze hypothese wordt door dit onderzoek alleen bevestigd voor
stabiele stiefgezinnen, waarbij de stiefvader veel hulpbronnen bezit. Kinderen die daarentegen na
een echtscheiding van de biologische ouders in een instabiel stiefgezin terecht komen en een
tweede echtscheiding meemaken hebben duidelijk slechtere opleidingsuitkomsten dan kinderen
die na een echtscheiding in een eenoudergezin blijven wonen.
Voor het echtscheidingseffect op de beslissing van kinderen om het ouderlijk huis te
verlaten is de theorie minder succesvol. Kinderen van gescheiden ouders tussen de leeftijd 14 en
23 hebben gemiddeld een twee keer zo hoge odds om het ouderlijk huis te verlaten (gegeven dat
zij nog thuis wonen) als kinderen die geen echtscheiding meemaakten. Dit effect wordt echter
niet verklaard door het verlies aan financiële of culturele hulpbronnen na de echtscheiding. Er
zijn ook geen significante verschillen gevonden tussen kinderen die in een eenoudergezin, in een
stabiel stiefgezin, of in een instabiel stiefgezin woonden na de echtscheiding.
Conditionele effecten van hulpbronnen op echtscheidingseffecten
De derde vraag over hulpbronnen in deze studie luidt: In welke mate is de aanwezigheid van
hulpbronnen vóór de echtscheiding conditioneel voor de grootte van het echtscheidingseffect? In
hoofdstuk 5 gaan we voor de verschillende typen hulpbronnen na in welke mate zij het
echtscheidingseffect op de uitkomsten van kinderen beïnvloeden. In dit hoofdstuk bestuderen we
effecten op zowel de onderwijs- en beroepsloopbaan als de huishoudens-en gezinsvorming en -
ontbinding van kinderen. De verwachting voor de eerste groep van uitkomsten (onderwijs en
arbeidsmarkt) is dat het effect van echtscheiding zwakker is in gezinnen waar de moeder veel
hulpbronnen bezit (gemeten in de situatie vóór de scheiding). Moeders met voldoende
hulpbronnen zullen naar verwachting beter in staat zijn om het verlies aan hulpbronnen na de
echtscheiding te compenseren. De verwachtingen over de rol die de hulpbronnen van de vader
spelen zijn minder eenduidig. In de eerste plaats kan verwacht worden dat het
echtscheidingseffect sterker zal zijn als de vader veel hulpbronnen heeft omdat deze hulpbronnen
na de echtscheiding in ieder geval gedeeltelijk niet toegankelijk zijn voor de kinderen. Aan de
andere kant kan men verwachten dat vaders met veel hulpbronnen beter in staat zijn het verlies
van hulpbronnen voor de kinderen na de echtscheiding in te perken onder andere door het
betalen van meer alimentatie, het initïeren van frequent contact met de kinderen en het
onderhouden van een redelijke relatie met de ex-partner.
De bevindingen bevestigen onze verwachtingen over de compenserende werking van de
hulpbronnen van de moeder; het echtscheidingseffect op het opleidingsniveau verdwijnt zelfs
voor kinderen waarvan de moeder veel hulpbronnen bezit. Voor kinderen waarvan de moeder
weinig eigen hulpbronnen bezit is het negatieve effect juist extra sterk. Ook voor de kortere
termijn effecten van echtscheiding op de opleidingscarrière en voor de langere termijn effecten
op de huidige beroepstatus van de kinderen vinden we een vergelijkbare maar minder sterke
invloed van de hulpbronnen van de moeder op het echtscheidingseffect. Voor de hulpbronnen
van de vader blijkt de eerste hypothese op te gaan: wanneer de vader meer hulpbronnen bezit is
het effect van de echtscheiding op de opleidings- en beroepsloopbaan van het kind sterker.
Voor de tweede groep van uikomsten: huishoudens-en gezinsvorming en -ontbinding,
verwachten we minder uitgesproken effecten van economische hulpbronnen. Van de
opleidingshulpbronnen van de ouders verwachten we wel een duidelijk effect, hier gaat het
echter niet om een direct effect van de hulpbronnen maar van een effect van de waarden en
normen die met dergelijke hulpbronnen samenhangen. Culturele hulpbronnen hangen samen met
meer moderne, individu georiënteerde waarden waarin alternatieve samenlevingsvormen, het
uitstellen van trouwen en kinderen krijgen en echtscheiding meer geaccepteerd worden. Een
belangrijke verklaring van het echtscheidingseffect op de huishoudens vorming van kinderen is
dat ervaring met echtscheiding leidt tot meer acceptatie of het uit de taboesfeer komen van
alternatieve gezinsvormen en van echtscheiding zowel in de omgeving als bij de kinderen zelf.
Wanneer deze acceptatie al groot was zal de echtscheiding niet veel verandering meer brengen in
de waarden en normen van de kinderen en van hun omgeving.
De verwachtingen worden niet bevestigd, er zijn geen conditionele effecten gevonden van
de culturele hulpbronnen van de ouders. Daarnaast blijken kinderen van moeders met meer
economische hulpbronnen sterker door de echtscheiding te worden beïnvloed als het gaat om
meer moderne huishoudensvorming (samenwonen voor het huwelijk). Mogelijk hebben we hier
te maken met een stimulerend rolmodel van gescheiden moeders die voldoende mogelijkheden
hadden het zelfstandig te redden. Deze moeders hebben hun kinderen geleerd dat het belangrijk
is om onafhankelijk te kunnen zijn van een relatie.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de echtscheidingseffecten niet constant zijn over
gezinnen. Voor echtscheidingseffecten op de opleiding en beroepsloopbaan vinden we
ondersteuning van de theorie van verlies en compensatie van hulpbronnen. Voor de huishoud-
en gezinsvorming en -ontbinding van kinderen vinden we geen bevestiging voor hulpbronnen
hypothesen en ook niet voor de hypothese over de discrepantie van waarden en normen.
3 Echtscheiding, ouderlijk conflict en de uitkomsten van kinderen
Naast ouderlijke hulpbronnen is ook de kwaliteit van familie-relaties van groot belang voor de
ontwikkeling van kinderen en jongeren en daarmee voor de kwaliteit van verschillende
levensloopuitkomsten. De kwaliteit van de relatie tussen de ouders is een belangrijk onderdeel
hiervan. Daar de kwaliteit van deze relatie ook sterk samenhangt met de kans op een ouderlijke
echtscheiding, is het een belangrijk kenmerk in de interpretatie van echtscheidingseffecten op de
uitkomsten van kinderen.
Om een juist begrip te krijgen van het echtscheidingseffect op de levensloop van kinderen is
het opnieuw van belang onderscheid te maken tussen de periode vóór en de periode na de
echtscheiding. Het is hier echter minder eenvoudig om een expliciete scheiding te maken tussen
conflict als bron van een schijnverband en conflict als intermediërende determinant voor het
echtscheidingseffect op de uitkomsten van kinderen. In de meeste gezinnen is het conflictniveau
namelijk alles behalve een constante factor over de tijd en bovendien is het niet duidelijk hoe de
causaliteit tussen conflict en echtscheiding precies verloopt. Vaak neemt de ernst van conflicten
tussen de ouders toe naarmate een echtscheiding dichterbij komt; na de echtscheiding nemen de
conflicten vervolgens eerst nog in ernst toe om vervolgens geleidelijk af te nemen. Door deze
dynamische aard van ouderlijk conflict en de sterke correlatie tussen conflict vóór en na de
echtscheiding, kan de echtscheiding naast een onafhankelijke gebeurtenis ook gezien worden als
een endogeen onderdeel van het conflictproces.
Ouderlijke conflicten tijdens het huwelijk
Met het oog op deze minder eenduidige relatie tussen echtscheiding en ouderlijk conflict hebben
onze onderzoeksvragen over de rol van conflict in de interpretatie van het echtscheidingseffect
een wat andere structuur dan de vragen over hulpbronnen en echtscheidingseffecten. De eerste
vraag luidt nu: In welke mate kan de associatie tussen echtscheiding en de uitkomsten van
kinderen worden geïnterpreteerd als een uitkomst van verschillen in ouderlijk conflict die
kinderen ervaren in families die intact zullen blijven en in families waar een echtscheiding zal
plaatsvinden?
Om deze vraag te beantwoorden vergelijken we in hoofdstuk 3 het ‘bivariate' verband van
een ouderlijke echtscheiding met de uitkomsten van kinderen met het verband tussen
echtscheiding en de uitkomsten van kinderen nadat gecontroleerd is voor de hoeveelheid
ouderlijk conflict in het gezin. Naast de invloed van onderling conflict tussen de ouders kijken
we in dit hoofdstuk ook naar de invloed van conflicten van de ouders met personen of instanties
buiten het gezin en naar de invloed van ernstige psychologische problemen bij de ouders.
Hierdoor kunnen we nagaan of het negatieve conflict effect alleen een effect is van vijandigheid
‘tussen' de ouders of dat het mogelijk mede veroorzaakt wordt door een meer algemene neiging
tot conflict in een gezin. De verwachting is dat een gedeelte van het echtscheidingseffect
verdwijnt wanneer we rekening houden met de hoeveelheid conflicten en problemen in het
gezin.
De resultaten ondersteunen onze verwachting voor de volgende kinduitkomsten:
gedragsproblemen van het kind, het behaalde onderwijs niveau, de leeftijd waarop het kind het
ouderlijk huis verlaat en de kans op een echtscheiding in de eigen relatie van het kind. De
echtscheidingseffecten die het sterkst veranderen wanneer rekening wordt gehouden met conflict
tijdens het huwelijk zijn de effecten op gedragsproblemen (afname van 50 procent) en op het
opleidingsniveau (61 procent afname). Het is opmerkelijk, dat voor gedragsproblemen van
kinderen met name conflicten met actoren buiten het gezin en psychologische problemen van de
ouders van belang zijn. Het echtscheidingseffect op de opleiding wordt daarentegen met name
verklaard door conflicten tussen de ouders. Daarnaast neemt het echtscheidingseffect op de
leeftijd waarop kinderen het ouderlijk huis verlaten ongeveer met een derde af na controle voor
conflicten tussen de ouders en psychologische problemen en het effect op de eigen
echtscheidingskans van kinderen daalt met 22 procent. Voor de andere uitkomsten die we in dit
hoofdstuk bestuderen wordt de verwachting niet ondersteund. Deze uitkomsten zijn: de leeftijd
waarop een kind voor het eerst gaat samenwonen of trouwen en de kans dat een kind gaat
trouwen, gegeven dat het kind samenwoont of gaat samenwonen. Een andere belangrijke
conclusie is dat het voor kinderen nadeliger is om ouders te hebben die ernstige conflicten
hebben dan om een ouderlijke echtscheiding mee te maken.
De bevindingen suggereren dat het voor kinderen van wie de ouders veel conflict hebben
beter is wanneer de ouders gaan scheiden. Deze suggestie gaat er echter wel vanuit dat een
echtscheiding de conflicten tussen de ouders beëindigt en het is onzeker in welke mate die
assumptie geldig is.
Conflicten vóór en na de echtscheiding Om meer inzicht te krijgen in het verband tussen het niveau van ouderlijk conflict vóór en ouderlijk conflict na een echtscheiding, gaan we in hoofdstuk 6 in op de vraag: Wat zijn de determinanten voor de aanwezigheid van contact en conflict tussen de ouders na de scheiding? Deze vraag richt zich niet alleen op conflicten tussen de ouders, maar ook op de afwezigheid van contact, omdat ook het volledig verbreken van de relatie als een negatieve uitkomst van de echtscheiding kan worden beschouwd, met name wanneer de ex-echtgenoten samen kinderen hebben.
Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de frequentie en aard van contacten tussen exechtgenoten
in Nederland. De resultaten wijzen uit dat tien jaar na de echtscheiding bijna 50
procent van de gescheidenen in Nederland nog contact hebben met de ex-echtgenoot. Voor
gescheidenen met kinderen is dit ruim 70 procent. Bij gescheidenen zonder kinderen leidt een
echtscheiding vaker tot een werkelijke breuk hier heeft na tien jaar nog 30 procent van de exechtgenoten
contact. Tot slot bleek dat gescheidenen met kinderen kort na de scheiding vaker
vijandig contact hebben, maar dat na verloop van tijd (ongeveer 7 jaar) de grootste groep contact
heeft waarbij geen ernstige conflicten meer voorkomen.
De hypothesen over de determinanten van contact en conflict na de echtscheiding betreffen
hypothesen over de duur sinds de echtscheiding, banden die opgebouwd zijn in het huwelijk,
conflicten die aanwezig waren in het huwelijk, levensloopgebeurtenissen na het huwelijk,
waarden over relatie en gezin en persoonlijkheidskenmerken.
De resultaten leiden tot vier algemene conclusies. In de eerste plaats zijn banden die zijn
opgebouwd tijdens het huwelijk belangrijke determinanten voor de voortgang van het contact
tussen ex-echtgenoten na een scheiding. Niet alleen de aanwezigheid van kinderen vergroot de
kans op contact na de echtscheiding maar ook eigen-huis-bezit en de duur van het huwelijk voor
de echtscheiding. In de tweede plaats blijkt het type conflict tijdens het huwelijk van belang voor
de aard van de relatie na de scheiding. Wanneer er conflicten van relationele aard waren tijdens
het huwelijk en wanneer de conflicten betrekking hadden op problematisch gedrag van een van
de partners, is de kans dat het contact tussen de ex-echtgenoten blijft bestaan groter en is dit
contact vaker vijandig. Wanneer de conflicten tijdens het huwelijk van meer praktische aard
waren, leidt een echtscheiding vaker tot een werkelijke breuk en is er minder vriendelijk maar
vooral minder vijandig contact na de echtscheiding. In de derde plaats blijkt dat de band tussen
ex-echtgenoten verbroken wordt door nieuwe gebeurtenissen in de levensloop van de ex
echtgenoten. Zowel het ouder worden van de gezamelijke kinderen als de komst van een nieuwe
partner leiden tot een afname van contact, deze afname is het sterkst voor vijandig contact. In de
vierde plaats hangt de aard van de relatie na een echtscheiding af van individuele kenmerken van
de ex-echtgenoten. Wanneer de ex-echtgenoten er meer liberale waarden over relatie- en
gezinsvorming op na houden, hebben zij vaak meer contact met de ex-echtgenoot na de
scheiding. Deze modernere waarden leiden echter niet alleen tot meer vriendelijk contact maar in
bijna even sterke mate tot vijandig contact. Daarnaast blijkt dat mensen die hoog scoren op een
schaal voor neuroticisme vaker vijandig contact hebben met de ex-echtgenoot. Dit is een
belangrijke conclusie omdat het aangeeft dat bepaalde, meer kwetsbare, mensen negatievere
gevolgen van een echtscheiding ondervinden. Voor deze mensen en voor hun kinderen,
cumuleren daarmee negatieve gevolgen over de levensloop.
Ouderlijk conflict voor en na de echtscheiding en de uitkomsten van kinderen
Hoofdstuk 7 gaat in op de volgende vraag: Wat zijn de zelfstandige effecten van het niveau van
conflict vóór en na de scheiding op de uitkomsten van kinderen, wanneer rekening wordt
gehouden met het andere type conflict? In dit hoofdstuk concentreren we ons op kinderen met
gescheiden ouders. Onze verwachting is dat beide typen conflict een zelfstandige negatieve
invloed op de uitkomsten van kinderen hebben. We toetsen deze verwachting voor
gedragsproblemen en het schoolsucces van de kinderen en de bevindingen verschillen voor de
twee uitkomsten. In de eerste plaats vinden we geen effect van conflicten tussen de ouders in de
situatie vóór of na de echtscheiding op gedragsproblemen van kinderen. Wel blijkt dat wanneer
ouders veel problemen met actoren buiten het gezin hebben, kinderen meer gedragsproblemen
vertonen. Hier blijkt dus dat kinderen niet alleen nadelig beïnvloed worden door problemen
tussen de ouders maar ook door andere sociale problemen van de ouders. Voor het schoolsucces
van de kinderen vinden we wel een effect van ouderlijke conflicten vóór de scheiding en geen
significante invloed van conflicten na de scheiding.
De situatie na een echtscheiding wordt behalve door conflicten ook sterk bepaald door het
contact dat de uitwonende ouder (meestal de vader) nog met het kind onderhoudt. Bestaande
studies vonden, in tegenspraak met de verwachtingen, vaak geen positief effect van de
contactfrequentie tussen de vader en het kind, op de uitkomsten van het kind. Om deze
onverwachte bevinding te verklaren wordt meestal het argument gebruikt dat frequent contact
met de vader alleen een positieve invloed op het kind heeft wanneer de kwaliteit van dit contact
goed is. In onze studie hebben wij de mogelijkheid om het effect van vader-kind contact apart te
bekijken voor kinderen in gezinnen waarin de ouders veel ruzie hebben na de echtscheiding en
gezinnen waarin een min of meer harmonieuze relatie tussen de ouders bestaat. Onze
verwachting is dat in gezinnen met veel conflict, frequenter contact tussen de vader en het kind
een negatief effect heeft op de (korte termijn) uitkomsten van de kinderen, terwijl in gezinnen
zonder conflict een positief effect gevonden zou moeten worden. Deze verwachting wordt niet
ondersteund in de analyses. We vinden geen positief effect van de contactfrequentie tussen de
vader en het kind op het gedrag of het schoolsucces van het kind en deze conclusie geldt zowel
voor gezinnen waarin de ouders ernstig conflict na de scheiding hebben als voor gezinnen waar
de ouders geen conflicten meer hebben na de echtscheiding.
Conditionele effecten van ouderlijke conflicten op echtscheidingseffecten
Zoals reeds beschreven voor ouderlijke hulpbronnen, kunnen kenmerken van het gezin in de
situatie vóór de echtscheiding de grootte van het uiteindelijke echtscheidingseffect beïnvloeden.
Daarom gaan we in hoofdstuk 3 na: In welke mate het niveau van conflict vóór de echtscheiding
conditioneel is voor het echtscheidingseffect op de uitkomsten van kinderen? Verschillende
argumenten leiden tot de verwachting dat echtscheidingseffecten sterker zijn voor kinderen uit
gezinnen waarin minder ernstig ouderlijk conflict aanwezig was gedurende het huwelijk. In de
eerste plaats zijn kinderen beter af als ze bevrijd worden van de ernstige huwelijksconflicten
tussen de ouders. In de tweede plaats komt een echtscheiding voor kinderen uit gezinnen met
minder conflict vaker onverwachts. De derde verklaring is vooral van belang voor de eigen
relatie-carrière van kinderen. Deze verklaring zegt dat hoewel in het algemeen echtscheiding
leidt tot een lager commitment bij kinderen ten opzichte van het huwelijk, dit niet geldt wanneer
kinderen meemaken dat een uitermate problematisch huwelijk wordt ontbonden door
echtscheiding.
Naar aanleiding van deze argumenten en de bevindingen van bestaande studies uit andere
landen formuleren wij de hypothese dat echtscheidingseffecten sterker zijn naarmate er minder
conflict was in de gezin tijdens het huwelijk. We toetsen deze hypothese voor de volgende
uitkomsten van kinderen: de aanwezigheid van gedragsproblemen, de opleiding, het verlaten van
het ouderlijk huis, het starten van de eerste samenwoonrelatie, trouwen en scheiding. Voor geen
van de uitkomsten wordt echter het verwachtte verband gevonden.
4 Conclusie en discussie
Wat heeft deze studie ons nu geleerd over de betekenis van hulpbronnen- en conflicttheorieën
bij de interpretatie van echtscheidingseffecten op kinderen in Nederland? Van alle vragen die we
in deze studie stellen over de invloed van hulpbronnen, besteedde eerder onderzoek het meeste
aandacht aan de vraag in welke mate echtscheidingseffecten verklaard worden door het verlies
van hulpbronnen na een echtscheiding. Deze studie toont aan dat het belangrijk is expliciet
rekening te houden met de aanwezige hulpbronnen vóór de scheiding. In de eerste plaats blijkt
dat sommige hulpbronnen het effect van echtscheiding op met name succes in het onderwijs
onderdrukken en andere een schijnverband veroorzaken. Adequate controle voor deze
hulpbronnen is dus van belang om het juiste echtscheidingseffect op deze uitkomst te vinden.
In de tweede plaats toont deze studie dat de verdeling van de hulpbronnen tussen de ouders
in de situatie voor de scheiding invloed heeft op de grootte van het echtscheidingseffect op een
aantal uitkomsten. Waneer de moeder (de verzorgende ouder in deze analyses) veel hulpbronnen
heeft dan is er geen effect van echtscheiding op de onderwijs- en beroepsloopbaan van de
kinderen. Wanneer de vader veel hulpbronnen bezit is het effect van echtscheiding op deze
uitkomsten juist extra groot. Deze bevindingen leveren interessante informatie voor theorieën
over intergenerationele mobiliteit en vragen om nader onderzoek naar de kwantiteit en de
effectiviteit van de overdracht van hulpbronnen tussen ouders en kinderen na een echtscheiding.
Zoals gezegd is in bestaande studies al veel aandacht besteed aan de verklaring van
echtscheidingseffecten door het hulpbronnenverlies dat na de scheiding optreedt. Voor
Nederland is het aantal studies hierover echter maar klein. Een belangrijk voordeel van onze
studie is bovendien dat we de theorie over hulpbronnenverlies toetsen voor
echtscheidingseffecten die vooraf gecontroleerd zijn voor het niveau van conflicten tussen de
ouders vóór de echtscheiding. Hierdoor weten we met meer zekerheid dat de verklaring die we
vinden een verklaring van het werkelijke echtscheidingseffect betreft.
Naast deze min of meer directe test van de theorie over hulpbronnenverlies, bieden ook de
analyses naar de effecten van stiefouders en de analyses naar de effecten van de timing van
echtscheiding ondersteuning voor de hulpbronnentheorie. Aan de hand van het onderscheid naar
verschillende typen stiefgezinnen (stabiel en instabiel) en naar de hoeveelheid ingebrachte
hulpbronnen door de stiefouder, krijgen we een beter begrip van stiefouder-effecten. De
bevindingen over de timing van een ouderlijke echtscheiding geven aan dat hulpbronnenverlies
van belang is en dat de mate waarin het van belang is, afhangt van de timing van het verlies.
Tevens leiden deze analyses tot de belangrijke conclusie dat de duur dat kinderen in een
eenoudergezin wonen geen belangrijke factor is in het totstandkomen van het uiteindelijke
echtscheidingseffect. Veel belangrijker blijkt de timing ten opzichte van belangrijke transities in
de onderwijsloopbaan en het aantal scheidingen dat een kind meemaakt in het huishouden te zijn.
De studie levert ook een aantal inzichten over de rol van ouderlijk conflict. In de eerste plaats
blijkt dat ouderlijk conflict voor meer uitkomstcategorieën een (gedeeltelijke) interpretatie van
het echtscheidingseffect geeft dan de hulpbronnen verklaring. Behalve voor gedragsproblemen
en sociaal-economische uitkomsten bieden conflicten ook uitleg voor echtscheidingseffecten op
het verlaten van het ouderlijk huis en op de kans op echtscheiding voor de kinderen.
Een tweede belangrijk inzicht is dat niet alleen conflicten tussen de ouders van belang zijn
bij de interpretatie van echtscheidingseffecten, maar ook andere sociale problemen in het gezin.
Deze bevinding duidt op het grote belang om in toekomstig onderzoek naar meer aspecten van
het gezinsleven te kijken dan alleen naar de relatie tussen de ouders.
In de derde plaats is er een sterke aanwijzing dat het belang van conflicten relatief groot is in
verhouding met het belang van hulpbronnen in de interpretatie van echtscheidingseffecten. Deze
conclusie mag echter vooralsnog niet te absoluut worden geïnterpreteerd, omdat we voor deze
vergelijking niet naar het volledige conflictverloop in het gezin (vóór en na de scheiding) hebben
gekeken.
In de vierde plaats laat deze studie zien dat conflicten tijdens het huwelijk niet als een
geïsoleerde factor moet worden gezien in het echtscheidingsproces. Huwelijksconflicten hangen
namelijk zowel samen met de kans op echtscheiding van de ouders als met de kwaliteit van de
relatie tussen de ouders en tussen de afwezige ouder (meestal de vader) en het kind na de
echtscheiding. Hoewel het voor de hand ligt dat deze relaties bestaan, was er nog weinig bekend
over de aard en sterkte van deze relaties. Tot slot zijn onze conclusies over de relatieve invloed
van conflicten vóór en conflicten na de echtscheiding op de uitkomsten van kinderen relevant
met betrekking tot de vraag of het voor kinderen van ouders met veel conflict beter is wanneer de
ouders gaan scheiden. Uit de resultaten kan de conclusie getrokken worden dat een echtscheiding
in zo'n geval inderdaad de beste oplossing is, maar gegeven de methodologische beperkingen
van de studie moet ook deze conclusie met voorzichtigheid gehanteerd worden.
Curriculum vitae
Tamar Fischer was born on November 13, 1973 in Rotterdam the Netherlands. She completed
her secondary education at the Montessori Lyceum in Rotterdam, in 1992 and studied Sociology
at Utrecht University from 1992 to 1998. During her studies, she did a traineeship at the
Research and Documentation Center (WODC) of the Ministry of Justice. After receiving her
Master's degree, she became a Ph.D. student at the Interuniversity Center for Social Sciences
Theory and Methodology (ICS) and the Department of Sociology of Nijmegen University. There
she worked on a project subsidized by the Netherlands Organization for Scientific Research
(NWO), which resulted in this book. From September to December 2001, she did research at the
Department of Sociology of Duke University, North Carolina, United States. From October 2000
to October 2002 she worked part-time as a junior teacher at the Methods Department of the
Faculty of Social Sciences at Nijmegen University. Currently, she is employed as a researcher at
the Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute (NIDI) in The Hague, examining the
causes of divorce in an international perspective.
home
colofon-
tips & citaat-
mail-
links
Last Updated http://vaderseenzorg.nl/baskerville.html : zie ook de andere pagina's |