Klachten met tot betrekking het optreden van de raad van kinderbescherming te Zwolle.(verder te noemen "de raad")


De raad deed op verzoek van de kinderrechter te Zutphen een onderzoek in verband met de eis van de moeder van R; dochter van ondergetekende, de bestaande omgangsregeling te beƫindigen, tevens tegeneis van vader om de omgangsregeling te wijzigen. Een en ander heeft geresulteerd in een rapport met als bijlage een psychologisch onderzoeksrapport.


Naar aanleiding van de gang van zaken in dit onderzoek; ook te beoordelen aan de hand van de rapportage heeft ondergetekende, de vader\ verweerder in deze procedure, zwaarwegende klachten contra de raad in Zwolle.


Na een gesprek met de direkteur van die raad kwam geen oplossing in zicht. De klacht is door hem afgewezen (bijlage 1)


Het onderzoek is door hem doorgelicht aan de hand van het zogenoemde normenrapport ll . Hieruit volgen de hierondergenoemde klachten:


1. In het algemeen dient de raad zorgvuldig en deskundig te werk te gaan (inleiding normenrapport ). Dit is niet het geval geweest.

Er is niet zorgvuldig gehandeld; de rapporteur heeft verzuimd om voor zijn onderzoek de beschikbare dossiers te gebruiken, op grond waarvan een juister en betrouwbaarder beeld van de situatie had kunnen worden gegeven; het beeld dat thans naar voren komt uit het rapport is op verschillende punten onjuist en in zijn geheel misleidend.

Er is niet deskundig gehandeld, omdat de rapporteur niet op een nauwkeurige, onpartijdige en de vraagstelling dienstbare wijze heeft gerapporteerd ,bovendien daarbij blijk geeft van vooringenomenheid ten koste van de vader. De vraag of deze vooringenomenheid zijn grond vindt in de irritatie die aanvankelijk bij hem is ontstaan of in iets anders, is daarbij minder van belang dan de constatering dat een deskundig onderzoeker hiervan afstand moet kunnen nemen in de rapportage van het onderzoek.

In wat volgt zullen deze hoofdpunten van bezwaar nader worden uitgewerkt; bovendien zal aandacht worden besteed aan andere punten waar de rapportage niet voldoet aan de geldende normen.

Doel hiervan is niet een redactionele herziening van het rapport, omdat dit weinig zinvol is; van een klient kan niet worden gevraagd een alternatief raadsrapport te schrijven; het gaat om een onderbouwing van de klacht.


De raad heeft ook voor het overige in het geval van betreffend onderzoek geen blijk van gegeven van zorgvuldig handelen. Zij presenteert ook in de inleiding tot het psychologisch onderzoek een aantal onjuistheden als ware het feiten . Ten aanzien van de inleidingsbrief van het psychologisch onderzoek( Bijlage 2 en 3) zijn deze onjuistheden schriftelijk bestreden . Dit heeft niet tot rechtzetting door de raad geleid.


De raad kan zich overigens ook niet simpel beroepen op stellingen in het psychologisch rapport waar die niet zijn onderbouwd. De raad dient ook naar de rapportage van externe deskundigen een kritische houding aan te nemen.


2. De raad heeft verzuimd klient de nodige folders enzovoorts over de klachtenprocedure en overigens de gang van zaken bij het begin van het onderzoek te overleggen ( normenrapport ; 1.1.d). Wel is in het eerste gesprek daarover met de direkteurs van de raad helderheid geschapen. Klient heeft de direkteur verzocht om toezending van de relevante passages uit het normenrapport . Verzuimd is om hem daarbij een copie toe te sturen van de hoofdstukken 1,2 en 3; deze heeft klient kunnen verkrijgen van het Advies- en klachtenburo jeugdhulpverlening.

3. Ondergetekende bestrijdt dat een systematische beantwoording van de vraagstelling heeft plaatsgevonden.( normenrapport 1.2) De systematiek wordt onder andere op de volgende punten tekort gedaan:

- dat in de geschreven inleiding van het psychologisch onderzoek op onjuiste wijze juridische eis en tegeneis wordt geformuleerd,

- er blijkbaar geen dossieronderzoek heeft plaatsgevonden, raadsmedewerker en zijn unithoofd het niet onderzoeken van het dossier uitgangspunt achtten.

- het rapport besteedt zeer uitgebreid aandacht aan de lezingen van beide ouders, waarbij op geen enkele wijze wordt getracht onderscheid te maken tussen feit en fictie, hetgeen een objectieve interpretatie moeilijk maakt. Moeders verhaal bevat tussen een meer feitelijke levensbeschrijving een hele reeks van aantijgingen van soms absurde proporties; vaders verhaal bevat een grote hoeveelheid gegevens, waarvan de relevantie voor het onderzoek onduidelijk is, maar die, op een voor iedere onbevooroordeelde lezer doorzichtige wijze, zodanig zijn neergezet dat een negatief beeld gesuggereerd wordt (voor voorbeelden, zie bijlage 4). De relatief uitgebreide weergave van lezingen, op deze vertekende wijze, dient op geen enkele manier een overbrugging van het conflict; integendeel.

- de vraagstelling van het onderzoek was na te gaan hoe en in hoeverre een omgangsregeling mogelijk zou zijn; de visie van de rapporteur gaat voor een flink deel langs deze vraagstelling heen; zo uit hij de mening dat het goed is dat een van beide ouders de volledige verantwoordelijkheid draagt . Iets verder stelt hij dat er een keuze gemaakt moet worden voor een van beide ouders (die keuze heeft de facto plaatsgevonden bij toewijzing van de voogdij aan de moeder en was geen onderwerp van onderzoek; het onderzoek gold de omgangsregeling). Voorts poneert hij dat de eenduidige lijn in de opvoeding een belangrijk punt van conflict zou zijn; dit punt krijgt in zijn eindkonklusie over de vader zelfs een centrale plaats. Opnieuw is onduidelijk wat dit met een omgangsregeling van doen heeft, waar het immers niet zozeer om een rol in de opvoeding gaat als wel om de mogelijkheid van persoonlijk contact (nog los van het feit dat nergens in het voorafgaande de pedagogische lijn als belangrijk conflictpunt naar voren komt).


Voor het overige wordt verwezen naar bijlage 4.


4. Zoals hierboven is vermeld, heeft de rapporteur nagelaten om feitelijke gegevens op juistheid te onderzoeken (normenrapport, 1.3)

Dit leidt ertoe dat diverse opvattingen die in het raadsrapport worden gemeld als feiten, dan wel mogelijke feiten niet op juistheid zijn getoetst cq worden weerlegd ( normenrapport 1.4.) Zie bijlage 4 voor voorbeelden.


5. Waar informatie van derden wordt gebruikt wordt dit in de regel niet aangegeven (normenrapport 1.3).

Dit geld bijvoorbeeld ook ten aanzien van de door vader overlegde verklaringen, en de daaruit klaarblijkelijk gebruikte beelden , die door hun onnauwkeurige weergave worden misbruikt en uit de kontekst gehaald.

Een punt van bijzonder belang is dat ook het psychologisch rapport niet correct wordt aangehaald. Zie bijlage 4, punt 3.


4. Weinig onderscheid wordt gemaakt tussen indrukken en feiten

(normenrapport 1.5) Dit geldt zowel voor de weergave van de lezingen van vader als moeder als voor de gedeelten waar de rapporteur zelf woordvoerder is. Een voorbeeld is zijn beschrijving van het huis van ondergetekende (zie ook produktie 3, punt 1. Voorbeeld is de stelling dat klient een klein huis bewoont . Dit wordt bestreden en is nergens op gebaseerd, nog niet eens op een rondgang door dit huis . Deze opmerkingen zijn overigens van weinig belang voor de vraagstelling en leidden wel tot beeldvervorming die in zijn algemeenheid de vader in een kwaad daglicht stelt. Voor het overige ;zie bijlage 4


5. Uit diverse passages in het normenrapport (4.3) wordt er de nadruk op gelegd dat raadsmedewerker pogingen dient te ondernemen de ouders op hun verantwoordelijkheid te wijzen en aan te sturen op een minnelijke oplossing . Niet blijkt waar de betrokken raadsmedewerker dit heeft gepoogd . Met de gekozen weergave en de zelf veronderstelde tegengestelde opvoedingsopvattingen van de ouders lijkt de raadsmedewerker het conflict eerder te versterken. Iets dergelijks geldt voor de suggestie die blijkbaar is gedaan ten aanzien van eens straatverbod voor de vader (naar aanleiding van het plakken van een tweetal stikkers). Nergens blijkt uit wat de opvoedingsopvattingen dan wel zijn , waar hier een konflikt over bestond en waarom klient wordt verondersteld niet te luisteren (een gotspe als niet wordt verteld wat de opvattingen zijn) naar andere opvattingen, waarvoor klient al bij voorbaat in therapie zou moeten.


6. Nergens doet het rapport recht aan het gestelde in normenrapport 4.3.2.b2 met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen van de ene ouder aan de andere.


7. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij de gesprekken met de raad raakte betrokken raadsmedewerke blijkbaar dusdanig, dat hij de aanwezigheid van deze persoon in het rapport geheel ten onrechte toeschrijft aan de vermeende

noodzaak dat klient na het gesprek diende te worden opgevangen. hierin maakt hij geen onderscheid tussen zijn eigen opvattingen en het gestelde door klient ( normenrapport 1.5) en doet daarmee tevens afbreuk aan het recht van klient zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon (normenrapport 1.2 g); blijkbaar kan het tegen je worden gebruikt.


8. Naar aanleiding van bovenstaande en het stellen van een vraag naar het nut van bepaalde onderdelen van het onderzoek en de opmerking van ondergetekende dat hij geen vertrouwen meer kon hebben in het vermogen van de raadsmedewerker om feiten van fictie te scheiden ( inleiding psychologisch onderzoek) is raadsmedewerker op gegeven moment opgestapt onder de mededeling dat "hij geirriteerd is" . Van zijn kant is geen poging gedaan deze situatie te verhelderen . Wel is die poging gedaan door de betrokken vertrouwenspersoon met resultaat dat de gesprekken werden hervat. Hierbij ging ondergetekende en vertrouwenspersoon ervan uit dat de irritatie was verholpen.

Dit blijkt nu klaarblijkelijk bij betrokken raadsmedewerker niet het geval.


9. Ondergetekende heeft al aangegeven dat het ondoenlijk is om aan te geven waar het in het rapport allemaal fout gaat. Dit zou tot een dokument leiden dat vele malen groter is dan het rapport zelf. Daarom heeft ondergetekende in overleg met zijn advokaat ook besloten af te zien van een dusdanige vorm van korrektie. Deze is niet doenlijk en kan van ondergetekende niet worden verlangd. Bovendien is het rapport met een aantal mogelijke korrekties niet in eens een goed rapport; het rapport is een neerslag van een in wezen slecht onderzoek De raad dient zelf de door haar aangedragen zaken te onderbouwen. Ondergetekende is van mening dat, op grond van bovenstaande, een dusdanig rapport niet had mogen worden uitgebracht , een dusdanig onderzoek niet op deze wijze had mogen worden uitgevoerd en tijdig een andere raadsmedewerker met de zaak had moeten worden belast.


10. Ondergetekende heeft een open en langdurig gesprek gehad met de direkteur van de raad. Deze heeft er ondergetekende, klient, niet op gewezen dat het wellicht van belang kon zijn om, na lezing van het normenrapport, zijn klacht alsnog schriftelijk in te dienen. Wel blijkt uit het antwoord (bijgevoegd als bijlage 1 ) van de direkteur dat ondergetekende om dit rapport heeft verzocht. Dit kan niet anders inhouden dat ondergetekende het plan had opgevat zonodig zijn klacht nader te specificeren. Dit is bij deze gebeurd. Ondergetekende heeft een eerste versie van onderhavig stuk overigens alsnog naar de raad toegestuurd om deze in de gelegenheid te stellen uitgebreider kommentaar te leveren; hier heeft de raad van af gezien.


11. Met betrekking tot zijn kontakt met de direkteur merkt ondergetekende nog op dat deze er al bij voorbaat vanuit ging dat dit geschil niet zou worden opgelost. Dit lijkt nu een selffulfilling prophecy.Ondergetekende betreurt dit.


12. Ondergetekende verbaast zich erover dat de raad herhaalde malen meedeelde weinig tijd te hebben en vervolgens in staat is om de minst tijdrovende vorm van informatievoorziening volstrekt over te slaan; namelijk de bestudering van de dossiers.

De raad beriep er zich in deze op "fris" te willen beginnen; dit onder andere met het oog op het feit dat de andere ouder een klacht had ingediend tegen de raad Zutphen wat als belangrijkste oorzaak moet worden aangemerkt voor het in behandeling krijgen door de raad Zwolle.

Overigens is in het rapport, ten onrechte, niet vermeld dat er een vertrouwenskrisis was tussen de raad Zutphen en de moeder; iets wat op de zitting van de kinderrechter tot misverstanden leidde.

Met verwijzing naar het gebrek aan tijd heeft de raad Zwolle herhaalde malen toezeggingen om de zaak voortvarend aan te pakken niet nagekomen. Zo heeft ze niet meegewerkt aan een snelle overdracht tussen de betrokken raden. Van deze situatie is betrokken minderjarige de dupe ; aangezien deze nog langer moest lijden onder de druk van haar moeder om het bestaan van de vader te negeren; een situatie die op zich de uitkomst van het onderzoek beinvloedt.


13. Ondergetekende, maar vooral zijn dochter , is zeer gedupeerd door dit raadsonderzoek en de uitspraak die de rechter heeft moeten doen doordat haar enig inzicht in de feiten niet is gegund. Ondergetekende stelt de raad daarvoor verantwoordelijk.


14. Overigens (wellicht het karakter van een klachtenprocedure overstijgend) acht ondergetekende een aantal koppelingen die de betrokken raadsmedewerker legt met de opvatting dat ondergetekende naar het RIAGG zou moeten als hij zijn dochter wil zien, een poging tot aantasting van de persoonlijke levenssfeer van ondergetekende.


15. Ondergetende vraagt u deze klacht te behandelen en een uitspraak te doen over het optreden van de raad te Zwolle.

Met name wenst hij een uitspraak over de vraag of de raad zorgvuldig heeft gehandeld.




Joep Zander