Het zál vaders een zorg zijn

INFANTICIDE

Een artikel van Peter Prinsen over de infanticidegolf 1997


In binnen- en buitenlandse media verschijnen alarmerende berichten over kinderdoding in Nederland. Publiciteit daarover zou desperate ouders aanzetten tot navolging. Er wordt gepleit voor media-stilte. Op verzoek van het landelijk bureau Slachtofferhulp vaardigde de Minister van Justitie een beleid van grote terughoudendheid ten aanzien van pers-voorlichting over dit onderwerp uit. Bestaat er zoiets als een navolgingseffect? Het is goed om na te gaan wat er precies aan de hand is.

Infanticide (kinderdoding) is van alle tijden en alle culturen. Het meest treffend komt dit tot uiting in het feit dat ons wetboek van strafrecht er reeds vanaf de vorige eeuw enkele aparte artikelen aan wijdt. De huidige artikelen 290 t/m 292 handelen over de moeder die uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling haar kind bij of kort na de geboorte van het leven berooft. Die vrees geldt als een strafverminderingsgrond t.o.v. de "gewone" doodslag c.q. moord. In een tijd dat het nog niet politiek incorrect was om de vrouw niet alleen als slachtoffer maar even goed als potenti-ele dader van geweld te beschrijven schreef Maria W. Piers (professor kinderpsychologie te Chicago) over kindermoord en kindermishandeling: "Tegenwoordig gebeurt het meestal door moeders uit sociaal zwakke milieus met onderontwikkelde emoties of sterk negatieve levenservaring" (Aula-paperback 56). Dat was in 1978. Is er thans een epidemie uitgebroken onder gescheiden vaders die hun kinderen ombrengen? Zorgvuldige bestudering van het spaarzame cijfermateriaal leert dat er geen reden is om dat te veronderstellen.

De enige statistiek van het CBS die ons kan helpen komt uit de sector Gezondheidsstatistiek. Het betreft het aantal overledenen naar doodsoorzaak per jaar. Selecteert men als doodsoorzaak 'geweldsdelict' en daarin weer de leeftijdsgroep van 0 tot 15 jaar, dan blijkt: Het aantal slachtoffers in die leeftijdsgroep in de jaren 1991 - 1995 bedroeg in die jaren respectievelijk: 12, 16, 12, 9 en 8. We weten hiervan niet zeker of deze kinderen door hun eigen ouders zijn omgebracht, en nog minder of de vader danwel de moeder de dader was. De recente in de publiciteit gekomen gevallen geven evenmin volledig inzicht (was het moord, doodslag of mishandeling met dodelijk gevolg, was het vader, moeder of samen?) Een ding staat vast: de cijfers die nu in de media genoemd worden (10 gevallen van kinderdoding in 2 jaar) zijn voor het aannemen van een toename, en dan nog wel door imitatie onder invloed van de publiciteit, statistisch niet-significant en onbetrouwbaar. H. Ganzeboom (hoogleraar sociologie Universiteit van Utrecht) heeft op basis van aanzienlijk krachtiger statistische suicide-tijdreeksmodellen gezocht naar het z.g. Werther-effect (naar Goethe's roman uit 1774) (Nederlands Tijdschrift voor Psychologie, 1989). In NRC Handelsblad van 22 februari schreef hij dat het onderzoek in elk geval in Nederland over de gehele linie negatief resultaat opleverde.

Alle recente commotie is begonnen met Prof. Wolters, die op basis van enkele in de media gemelde kindermoorden alarm sloeg. Volgens Wolters zouden de kindermoorden "evident" in verband staan met de aandacht van de media hiervoor en begrepen moeten worden als een daad van in psychische verwarring geraakte ouders, die "worden aangetrokken door het vooruitzicht dat ze een keer in de publiciteit zullen komen" (NRC Tegenspraak). Media-stilte zou volgens Wolters potenti-ele publiciteitszoekers de wind uit de zeilen nemen. De oproep van Wolters bleek een ware selffulfilling prophecy, als had het Orakel van Delphi gesproken: hij veroorzaakte een explosie van meta-publiciteit. En ja hoor, binnen enkele weken meldde Oedipus zich tweemaal in de vorm van nieuwe kindermoorden. (Oedipus vermoordde overigens zijn vader). De "evidentie" van Wolters lijkt vooralsnog echter louter een kwestie van selectieve aandacht en niet herleidbaar tot een katalytisch effect van de publiciteit. Overigens, dit doet een boekje open over de (non-)eisen die de professionele wereld pleegt te stellen aan 'evidentie' als het om gescheiden ouders en hun kinderen gaat, vaak met een beroep op 'het zekere voor het onzekere'. Menig ouder, menig vader heeft met dit soort 'evidentie' zijn leven verwoest gezien.

De gedachte dat het om publiciteitszucht van verwarde ouders zou gaan lijkt nogal banaal en vernederend, zowel voor Wolters' eigen psychotraumatologische discipline als voor de beklagenswaardige, in existenti-ele nood verkerende daders.

Een kinderrechter, een kinderbeschermer en een kinderpsychiater (Treffers) praatten zondag 16 februari in het TV-programma 'Buitenhof' over de kindermoorden: dat leidde tot een zelfgenoegzame discussie over meer geld. Kinderbeschermers zeggen steeds maar weer dingen die niet waar zijn, is het niet over de ouders en de kinderen dan wel over zichzelf: ook nu weer klaagde de kinderbeschermer vol geveinsde verontwaardiging over - niet bestaande - "bezuinigingen", reden waarom er weer meer geld naar de kinderbescherming zou moeten.

Die zelfgenoegzaamheid komt het meest treffend tot uiting door de gebruikelijke zelflegitimatie van de kinderbeschermers en kinderrechters: zij (en alleen zij) treden op in het Belang-Van-Het-Kind. Wie het met hun optreden niet eens is handelt "dus" uit eigen belang. De karikatuur die zij thans in de media schetsen van de ouders die hun kind vermoorden is die van de 'lastige' vader tegen wie al een straatverbod was gevorderd. "Welke risico's mag je nemen om ouders na echtscheiding het recht op omgang met hun kinderen te geven?" vroeg NRC-Handelsblad zich op 11 februari 1997 af. Psychiater Treffers bracht de kindermoorden in verband met "heftige huiselijke twisten" en met vaders die met pistolen zwaaien. De problematiek die Treffers en Wolters als specialisme bestuderen (kinderpsychiatrie) heeft niets van doen met de problematiek van het familierecht (ouderlijk gezag en omgang), ook al menen beide heren zich soms met familierechtelijke aangelegenheden te mogen bemoeien.

Hoewel statistisch geheel niet significant zijn de kindermoorden, en vooral het recentelijk in de aandacht gekomen type dat samenhangt met een familierechtelijk drama, wel degelijk maatschappelijk van betekenis. De verklaring zoeken in huiselijke twisten, publiciteitszucht, heethoofdigheid of wraaklust van de dader slaat echter de plank volkomen mis. Als ouders hun kind vermoorden verkeren zij in existenti-ele nood en is er waarachtig heel wat aan de hand dat hen tot hun daad gedreven heeft.

Die kindermoorden, voor zover gerelateerd aan echtscheiding en omgangsrecht, hebben te maken met het familierechtelijk apparaat, dat ouders ontluistert doordat het hun instinctmatig diepst gewortelde emoties verscheurt: de in autonomie beleefde en alleen in autonomie beleefbare band met hun kind. De verscheuring vindt plaats door de zinloze ontoudering van zorgzame ouders na echtscheiding, in de op non-evidentie berustende uithuisplaatsingen die soms gegrond, maar meestal ongegrond zijn. Die ontluistering veroorzaakt een onvoorstelbaar hoge stress waar professionals geen weet van hebben en ook niet willen hebben, gepreoccupeerd als zij zijn met het Belang-Van-Het-Kind. Die stress kan zo hoog oplopen dat sommige ouders, ten prooi gevallen aan psychose, in die toestand tot hun wanhoopsdaad komen.

Waar moeten die kindermoorden toe leiden? Tot meer geld voor de kinderbeschermers? Tot meer hulpverlening, tot meer professionals, tot meer meldingen bij vertrouwensartsen? En verder tot doodzwijgen van de problematiek zodat we over de achterliggende oorzaken nooit hoeven te praten?

Tegenvraag: Is de ontluistering van het ouderschap met geld en hulpverlening ongedaan te maken? Hulpverlening, het nieuwe opium voor het - inmiddels geseculariseerde - volk.

Een ethische vraag: ontluistering van de ouders van het kind - zou het kind niet geacht moeten worden daarvan leed te ervaren als het zich een mening kon vormen?

De kindermoorden tonen ons dat het met de benadering van het ouderschap door justitie en hulpverlening niet goed zit. De ouders die hun kind vermoorden in het kader van echtscheiding en omgang vormen een minuscuul topje van een onvoorstelbaar grote ijsberg van ontluisterde ouders. Hun leven wordt ontwricht, sommigen plegen een wanhoopsdaad, een enkeling neemt zijn kind daarin mee. Dat is niet alleen van de laatste tijd, maar protestgeluiden zijn altijd weggewoven: volgens de Kinderbescherming zou het maar om een paar verongelijkte vaders per jaar gaan die zich niet kunnen neerleggen bij de keuzes die nu eenmaal gemaakt moeten worden. Ouders van wie er niet een luidkeels protesteert zijn er samen zelf "uitgekomen" volgens de Kinderbescherming. Maar wie protesteert is een "lastige" vader die niet geschikt is voor omgang.

Een kleine honderd jaar kinderwetten die aanzetten tot het zelfgenoegzame, Macchiavellistische "Belang-Van-Het-Kind"-denken hebben die ontluistering in gang gezet. In het begin van deze eeuw was het ouderschap nog onaantastbaar. Gaandeweg is daar verandering in gekomen. Vandaag de dag is dit te ver doorgeslagen en hebben kinderbescherming en hulpverlening hun ethiek, hun innerlijke terughoudendheid verloren. Met de professionalisering is de hulpverlening niet deskundiger, maar vooral meer bureaucratisch-autoritair geworden. Het Belang-Van-Het-Kind-recht en de hulpverlening hebben buiten hun eigen bestek geen enkele boodschap aan de geestelijke volksgezondheid en vormen dan ook een serieuze bedreiging daarvoor. Deze verkokering is kortzichtig, omdat het belang van het "beschermde" kind nooit tot zijn recht kan komen in een geestelijk ontwrichte samenleving.

Als het om kinderen gaat is wetshandhaving een lelijk woord en laat de rechter al gauw zijn oren hangen naar de gedragsdeskundige. Maar, anders dan de gedragsdeskundige, is de rechter er juist voor om alles tegen elkaar af te wegen, het geheel te bewaken en nooit te zwichten voor chantage. De gedragsdeskundige is er voor het gedrag, de rechter voor het recht. Reeds Hugo de Groot waarschuwde dat, als de rechterlijke uitspraken te kort schieten, de oorlog pas goed uitbreekt. De rechter zou zich onafhankelijker van de hulpverlener moeten opstellen.

Na een dieptepunt van een omgangsloos tijdperk is er sinds 1990 een wettelijk recht op omgang, maar in de dagelijkse praktijk zien kinderbeschermers, kinderrechters en hulpverleners omgang als een gemakkelijk onthouden gunst in plaats van als een vorm van te respecteren ouderlijk gezag. In 1990 zijn de wetten veranderd, maar de wetstoepassers nog niet. De noodzakelijke cultuuromslag wordt tegengehouden doordat het ouderschap de betekenis is gaan krijgen van een aan de Staat ontleend mandaat.

Wij zullen moeten naar een herwaardering van de autonomie van de ouders en naar herstel van de ethiek in kinderbescherming en jeugdhulpverlening, getoetst door onafhankelijke, magistratelijke rechters. Naar schoenmakers die bij hun leest blijven. Het Recht moet ouders weer het respect tonen waar zij recht op hebben en tot uitdrukking brengen waar het om gaat: om een ius ante legem, om een recht waarin met het wettelijk instrumentarium niet dan in uiterste nood mag worden gesneden.

's-Gravenhage, 23 februari 1997

Mr Ir P.J.A. Prinsen, advocaat en procureur.

Advocatenkantoor Prinsen

meer over de familiedrama' s: censuur en infanticidegolf

site-zoekmachine home en inhoudsopgave site het zál vaders een zorg zijn colofon- tips & citaat- mail- links dossier stalking dossier beeld en geluid; klik voor index dossier repressie familierecht; klik voor index dossier ouderverstoting dossier kinderbescherming dossier wetenschap en vaderschap dossier rechterlijke macht dossier feminismekritiek
Last Updated http://vaderseenzorg.nl/infantic.html : zie ook de andere pagina's