Geachte heer Pasman,
Wij spraken elkaar op 15 juni bij gelegenheid van de bezettingsactie van uw vestiging
Zutphen. Ik meen er goed aan te doen om nog even terug te komen op uw opmerkingen m.b.t
uw handelwijze ten aanzien van mijn persoonlijke zaak. Ik doe dat op deze wijze omdat ik me
tijdens zo'n collectieve actie niet altijd vrij voel om uitgebreid te repliceren op opmerkingen
in deze.
U merkte onder andere op dat u het merkwaardig vind dat ik nog steeds de beruchte passage
uit uw raadsrapport gebruik om helder te krijgen hoe er met mijn dochter is omgegaan door
uw organisatie, die zich kinderbescherming noemt. Het gaat om de passage: "Vader heeft op
zich wel leuke en kindvriendelijke ideeën zoals liedjes zingen en met zijn dochter op een
bakfiets door de stad fietsen. Dit lijkt echter meer te beantwoorden aan zijn eigen behoefte om
als vooruitstrevende vader gezien te worden dan dat het past in een verstandige opvoeding van
Rosa". Samen met de opmerking dat ik daarvoor eerst maar eens in therapie moet voordat
mijn dochter mij mag zien, de conclusie van de kinderbescherming over het verzoek van de
moeder tot opheffing van omgangsregeling.
Ik wil hierover het volgende opmerken.
Ondanks het feit dat ik er werkelijk alles aan heb gedaan om mijn klachten over dit rapport gegrond verklaard te krijgen heeft iedereen die daarover moest oordelen geschreven dat het (behoudens enkele ondergeschikte gegronde klachten) een zorgvuldig onderzoek zou betreffen waarvan zorgvuldig was gerapporteerd. Niet alleen rechters en Nationale ombudsman, maar ook uw directie in de persoon van Dhr. Bavinck is dat, tegen - klaarblijkelijk- eigen beter weten in, blijven beweren. Ook tegen de specifieke klacht over de genoemde passage die ik bij de Nationale ombudsman had ingediend. Uw opmerking dat Dhr. Bavinck in een televisieprogramma heeft gezegd dat hij er niets tegenheeft als ik liedjes zing, doet daar niets aan af. Hij heeft het destijds alleen nog maar erger gemaakt door te insinueren dat er allerlei andere ernstige dingen aan de hand zouden zijn. Wat dat dan zou zijn is mij tot op heden altijd onduidelijk gebleven. Eenmaal merkte Dhr. Bavinck daarover op dat ik de moeder van mijn kind meer moest respecteren. Nergens echter in uw raadsrapport zie ik uitgelegd dat ik dat niet zou doen. Als u de fysieke feiten in ogenschouw had genomen dan had u kunnen constateren dat ik in eerste instantie zelfs gelaten over mee heen heb laten gaan dat de moeder bij mij huisvredebreuk pleegde. Ik heb dat in kort geding niet aangevoerd. En zo kan ik nog meer voorbeelden noemen waaruit blijkt dat u de werkelijkheid niet onder ogen ziet. Bovendien is het heel krom anderen van gebrek aan respect te beschuldigen als je eigen handelen nog niet de schijn van respect in zich draagt.
Wellicht zou u kunnen aanvoeren dat uw reactie op de bezetting in Zutphen anders getuigt. En
daar heeft u een punt. Nu het belangrijkste nog: respect voor ouders en kinderen in het werk
zelf.
Het raadsrapport is door Dhr. Zwanikken destijds heel aardig getypeerd met de opmerking dat
je "Toch wat moet vertellen als je merkt dat het niet lukt om een omgangsregeling te
realiseren." In het gesprekje in Zutphen zei u dat u niets met het gedrag van Zwanikken te
maken heeft. Ik vind het een belediging voor mijn verstandelijke vermogens als u denkt dat ik
zo'n opmerking serieus neem. De facto is het een belediging tegenover uw eigen verstand als
u zoiets zegt.
Ook de typering van Dr. Underwager dat de passage in het raadsrapport getuigt van
"ondersteuning van de vijandschap van de moeder", raakt de essentie heel aardig. En op dat
laatste voortbordurend geeft dat dan ook in één slag weer waarom ook de rest van het
raadsrapport niet kan deugen. Nog afgezien van het feit dat op nog wel honderd andere punten
het raadsrapport zichzelf ondermijnt. Ik merk nogmaals op dat u weigerde feitelijke
onjuistheden aan te passen ondanks het uitdrukkelijke advies van de registratiekamer.
Bij de tweede bemoeienis van de raad heeft de heer Mulder met (voorwaardelijke) opzet de
voorstellen voor bemiddeling van mijn zijde en de daaruit voortkomende poging van
MacGillavry gefrustreerd. Omdat uw directie beweert dat klachtindiening tegen de objectieve
belangen van de kinderen ( vaststellen en realiseren omgangsregeling) werkt heb ik daarover
geen klachten meer ingediend. Wel heb ik daarvan aangifte gedaan.
De passage over de contraproductiviteit van klachten komt uit het dossier Hop. Daarover
merkte Dhr. Bavinck in Zutphen nogmaals op dat ik het dossier niet voldoende zou kennen.
Blijkbaar moet kennis van het dossier tot relativering van het klachtwaardige, strafbare,
gedrag van uw directie leiden. Het lijkt mij echter duidelijk dat dit hoogstens tot het stellen
van verzachtende omstandigheden aanleiding zou kunnen geven. Bovendien geloof ik er
helemaal niets van dat Dhr. Bavinck de dossiers zo goed leest. Dat blijkt niet.
Kortom er is voor uw directie alle aanleiding om schoon schip te maken.
Persoonlijk zal ik niet rusten, force majeur uitgezonderd, voordat dat gebeurd is. Ik ben best
bereid om uit respect voor uw persoon van gedachten te wisselen, bijvoorbeeld over de
manier waarop het gezichtsverlies voor uw organisatie beperkt kan blijven. U zult toch ook
wel inzien dat zelfs al zou ik berusten de betreffende passage nu al eeuwigheidsonwaarde
heeft. En dat niet alleen vanwege het evidente dat er niets is tegen liedjes zingen en bakfiets
rijden maar de duidelijke hatelijke seksediscriminatie die blijkt uit uw opmerkingen over
vooruitstrevend vaderschap. Vaders moeten niet iets voelen maar verstandig zijn en
vooruitstrevend vaderschap (meer zorgen dus) is verkeerd..... volgens u.
Als u nog eens serieus bereid bent om een en ander samen met mij onder ogen te gaan zien,
ben ik bereid daar nogmaals met u over van gedachten te wisselen. In dat geval zal ik u met
genoegen de analyses over uw seksediscriminerende gedrag toesturen (deze zijn onderdeel
van de aangifte) Ik zal een afschrift van deze brief aan het hoofdkantoor van uw organisatie
sturen omdat ik daar, in meer beleidsmatige zin, nog een briefwisseling heb lopen over dit
soort kwesties, onder andere in het licht van de publicatie "Het paternalisme voorbij, over
discriminatie van vaderlijke zorg" ( v. Altena/Zander in Ruimte voor Mannen; van Gennep
99).
Met een groet
Joep Zander
C.C.; hoofdkantoor Dhr. Nijhoff, Dhr. Hoogervorst
Geachte heer Zander,
Via onze beleidsmedewerker, mevrouw M. Altena, nam ik kennis van uw
e-mail correspondentie met de heer I. Smit met betrekking tot de bijeenkomst tussen de directie Oost en de actiegroep 'Stop Omgangsonrecht'.
U geeft daarin aan geen behoefte te hebben aan contact met de Directie Oost, omdat wij een aantal toezeggingen niet gestand zouden hebben gedaan.
Ik heb mijn gegevens over het contact met u weer opgezocht. Inderdaad heeft u mij op 23 juli 2000 een brief geschreven en is de ontvangst van uw brief op 25 juli 2000 bevestigd met de mededeling dat ik nader zou reageren.
Dat heb ik niet gedaan en dat is onzorgvuldig. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan. Ik vind het niet op zijn plaats nu nog inhoudelijk op deze brief van twee jaar geleden te reageren of alsnog met u daarover in gesprek te gaan.
Uw opmerking over de vestiging Zwolle heb ik aan hen voorgelegd. Zij zullen daarop naar u toe nog reageren.
Hoogachtend,
Mr. H. Pasman Directeur
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]()
|
Last Updated http://joepzander.nl/pasman.htm : zie ook de andere pagina's |