Arts Mul werd jaren geleden geconfronteerd met een onderzoek in verband met een door de moeder van zijn kind bedachte incestbeschuldiging. In dat onderzoek kwam de volgende passage voor ten aanzien van zijn gewoonte om de luier van zijn dochter te verschonen: "Andere vaders laten dit soort zaken gewoonlijk liever aan de moeder over" Onalngs boog het centraal medisch tuchtcollege zich over de zaak. De betrokken psychiater liep een berisping op. Deze zaak is al jaren een markant onderdeel van de bundel "dit zijn geen broodjes aap"

l. Verloop van de procedure

Appellant - hierna te noemen klager - heeft op 2 december 1997 bij het Regionaal

Tuchtcollege te Eindhoven tegen verweerder in hoger beroep - hierna te noemen de

arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 juni 1998, heeft dat College de klacht

als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een

verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is voor de eerste maal in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting

van het Centraal College van 18 november 1999, waar klager is verschenen. Bij

tussenbeslissing in deze zaak van 18 november 1999 heeft het Centraal Tuchtcollege

de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigd, en de verdere behandeling

van de zaak aangehouden voor nader verweer door de arts.

De zaak is opnieuw behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal

Tuchtcollege van l maart 2001, alwaar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

Mr J.B.Th. Van 't Grunewold, en klager.

Zowel door klager als door de raadsman van de arts is ter voormelde terechtzitting een

pleitnota voorgedragen en overgelegd.

De inhoud van alle voormelde (en hierna nog te noemen) stukken geldt als hier

herhaald en ingelast.

2. De vaststaande feiten

In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden

Bij de rechter-commissaris voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te

Zwolle liep in 1994 een gerechtelijk vooronderzoek tegen klager terzake van

ontucht, meermalen gepleegd met zijn minderjarige dochter.

De arts fungeerde toen in zijn hoedanigheid van zenuwarts-psychiater als vaste

deskundige bij de rechtbank.

De rechter-commissaris heeft de arts opgedragen een onderzoek in te stellen naar

de geestvermogens van klager en daarbij de vraag te beantwoorden of bij de arts

ten tijde van het tenlaste gelegde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis

van die geestvermogens bestond. Die vraag werd kennelijk gesteld met het oog op

de mogelijkheid van oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling als

bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.

Ter voldoening aan deze opdracht heeft de arts op 20 december 1994 schriftelijk

rapport uitgebracht aan de rechter-commissaris.

In dat rapport komt de arts tot de volgende diagnose:

Er is sprake van een karakter neurotische problematiek. Dat wil zeggen,

betrokkene heeft een ik-eigen manier van functioneren en voelt weinig innerlijke

spanning van zijn neurotisch tegenstrijdige gedragingen.

Hij is het slecht gewend zijn emoties te uiten; dit geeft allerlei communicatie

problemen. Een en ander hangt samen met de karakter problematiek,

opvoedingsstijl en vele fraumatiseringen in zijn ontwikkeling. "

De conclusie van het rapport houdt in dat ten tijde van de strafbare feiten bij de

arts sprake was van gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis der

geestvermogens.

3. De klacht

De klacht kan aldus worden samengevat dat de arts op grond van een louter

subjectieve duiding van feiten en omstandigheden tot een conclusie is gekomen, die

door die feiten niet kan worden gedragen, en aldus heeft gehandeld in strijd met het

belang van individuele gezondheidszorg.

4. De bestreden beslissing

Bij de bestreden beslissing heeft het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven deze klacht

zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van de volgende

overwegingen.

"Het rapport van verweerder is opgemaakt op verzoek van de rechter-commissaris in

strafzaken van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle. Het College dient zich dan ook

te onthouden van een beoordeling van dit rapport en de daarin vervatte conclusies, nu

deze beoordeling toekomt aan de gerechtelijke instantie, die opdracht heeft gegeven

tot de rapportage. Het College is van oordeel dat uit de over en weer overgelegde

gedingstukken kan worden opgemaakt dat bij de totstandkoming van de rapportage

verweerder op zorgvuldige wijze te werk is gegaan. Het College is voorts van oordeel

dat niet gezegd kan dat verweerder in de wijze van totstandkoming of de inhoud van de

rapportage gehandeld heeft in strijd met het belang van een goede uitoefening van

individuele gezondheidszorg.

Nu ook in andere opzichten uit de stukken niet blijkt van enig handelen of nalaten van

vermeerder dat aanleiding zou kunnen zijn tot het opleggen van een maatregel, dient

de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond te worden afgelezen. "

5. De grieven van klager

Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en daaraan toegevoegd dat het

Regionaal Tuchtcollege de zaak heeft afgedaan zonder hem te horen.

6. Beoordeling van het hoger beroep

6.1 Partijen zijn in eerste aanleg niet in de gelegenheid gesteld om in het kader van een

vooronderzoek te worden gehoord. Dat heeft geleid tot voormelde tussenbeslissing

van 18 november 1999, waarbij de bestreden beslissing van het Regionaal

Tuchtcollege te Eindhoven is vernietigd en de verdere behandeling van de zaak is

aangehouden teneinde haar overeenkomstig artikel 73, vijfde lid, van de Wet op de

beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) zelf af te doen.

6.2 Ter beoordeling staat de vraag of het door de arts op 20 december 1994

uitgebrachte rapport voldoet aan de eisen, die daaraan uit een oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen en moeten worden gesteld.

6.3 Naar het oordeel van het Centraal College behoort tot die eisen:

a. dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteengezet op

welke gronden de conclusie van het rapport steunt;

b. dat de in die uiteenzetting genoemde gronden op hun beurt aantoonbaar

voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in

het rapport;

c. dat bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen.

6.4 Bij zijn hierboven weergegeven diagnose heeft de arts kennelijk geen gebruik

gemaakt van een van de diagnostische systemen als DSM IV (in 1994 DSM - III

- R) of ICD - 10 (in 1994 ICD - 9) die reeds ten tijde van het uitbrengen van zijn

rapport wereldwijd waren aanvaard en werden toegepast bij de beantwoording van

een vraag als die, welke in dit geval aan de arts was gesteld.

6.5 Als gevolg van deze omissie enerzijds en van de in de diagnose gebruikte

terminologie anderzijds biedt deze diagnose naar het oordeel van het Centraal

Tuchtcollege onvoldoende steun voor de in het rapport daaruit getrokken conclusie

dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de

geestvermogens van klager.

6.6 Kennisneming van de op de diagnose volgende "forensisch psychiatrische"

overwegingen en van de overige inhoud heeft het Centraal Tuchtcollege niet tot

een ander oordeel gebracht, zulks temeer nu daarin niet steeds een helder

onderscheid wordt gemaakt tussen subjectieve opvattingen en objectieve

maatstaven van moraal en fatsoen.

6.7 Op grond van deze overwegingen komt het Centraal Tuchtcollege tot de slotsom

dat het gewraakte rapport niet voldoet aan de eisen, die daaraan uit een oogpunt

van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen en moeten worden

gesteld en dat de arts met het uitbrengen van dat rapport heeft gehandeld in strijd

met het belang van individuele gezondheidszorg, als bedoeld in artikel 47, eerste

lid, onder b, van de Wet BIG.

6.8 De klacht is derhalve gegrond en het Centraal Tuchtcollege zal aan de arts na te

melden maatregel opleggen, die in overeenstemming is met de ernst van de

tekortkoming en de overige omstandigheden van het geval,

6.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend acht het Centraal College

bekendmaking van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 71

Wet BIG op de hierna aangegeven wijze geboden.

7. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

legt aan de arts de maatregel van berisping op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG

zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en

zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor

Gezondheidsrecht, Medisch Contact en het Tijdschrift voor

Psychiatrie met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in Raadkamer door: Mr J.J.R. Bakker, voorzitter;

Mr H.J. Sluyters-Hamburger, Mr H.S. Pruiksma, leden-juristen; Mw Dr C. Hermann,

Prof.Dr F.E.R.E.R de Jonghe, leden-geneeskundigen; Mr C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2001, door Mr R.A. Torrenga, in

tegenwoordigheid van de secretaris.

 

 

Voorzitter


tegenvoetsporen mail mij zoek op deze site vaders en zorg internetkunstdossier van Joep Zanderhomepage Joep Zander
klik hier! >>
site joep zander

Last Updated http://joepzander.nl/mul.htm : zie ook de andere pagina's