Het afdwingen van omgangsregelingen volgens de Nederlandse regering in haar antwoord op de klacht
Het afdwingen van een vastgestelde omgangsregeling
20. Zolang de rechter in een bodemprocedure niet heeft vastgesteld dat één van de ontzeggingsgronden zich voordoet, is er recht op omgang. Wanneer een verzorgende ouder weigert om medewerking te verlenen aan de omgangsregeling, is er een aantal mogelijkheden om deze medewerking af te dwingen.
a. Dwangsom.
21. De rechter kan desverzocht aan de naleving van een omgangsregeling een dwangsom verbinden. Het in kort geding vorderen van medewerking aan een omgangsregeling op straffe van een dwangsom is de meest gevolgde weg.
b. Uitvoerbaarverklaring met behulp van de sterke arm.
22. De rechter kan een omgangsregeling in de beschikking of het vonnis in beginsel uitvoerbaar met behulp van de sterke arm verklaren (zie ook President van de arrondissementsrechtbank Breda, 30 juni 1988, NJ 1990, 739). Wanneer in een beschikking geen uitvoerbaarverklaring met behulp van de sterke arm is opgenomen, kan dit in een kort geding alsnog worden gevorderd. In het algemeen wordt de tussenkomst van de politie om de omgang tussen de ouder niet-voogd en kinderen te bewerkstelligen echter op zichzelf al als zodanig schokkend voor het kind geacht dat het belang van de omgang met de ouder niet-voogd daarvoor moet wijken (zie ook arrondissementsrechtbank Alkmaar, 12 juli 1989, KG 1989, 22).
c. Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang.
23. De rechter kan reeds in de beschikking de door hem vastgestelde omgangsregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaren. Eventueel kan de President van de arrondissementsrechtbank in kort geding worden verzocht om de beschikking, waarbij de omgangsregeling is vastgesteld, uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren. Zowel het een als het ander komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen voor. De desbetreffende uitvoerbaarverklaring wordt in de regel in strijd met het belang van het kind geacht, welk belang immers niet alleen richtsnoer is bij het vaststellen van de omgangsregeling, maar ook bij de wijze van tenuitvoerlegging daarvan (vergelijk arrondissementsrechtbank Alkmaar, 12 juli 1989, KG 1989, 292). Bij lijfsdwang wordt de verzorgende ouder immers opgesloten in het huis van bewaring. Wanneer de verzorgende ouder echter halsstarrig blijft weigeren om mee te werken aan de omgangsregeling, kan een dergelijke vordering in kort geding evenwel noodzakelijk zijn (zie arrondissementsrechtbank Groningen, 14 september 1990, KG 1991, 6).
d. Opschoning van betaling van kinderalimentatie.
24. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat de ouder-voogd zich door het vonnis in kort geding niet zal laten beïnvloeden, kan de President van de arrondissementsrechtbank in kort geding bij zijn vonnis de betalingsverplichting van de onderhoudsplichtige ouder opschorten. Dit kan geschieden naast het opleggen van een dwangsom (zie ook President van de arrondissementsrechtbank Rotterdam 14 april 1992, KG 1992, 188).
e. Ondertoezichtstelling.
25. Wanneer de ouder-voogd het contact tussen de ouder niet-voogd en het kind frustreert, kan dit onder omstandigheden worden beschouwd als een situatie waarin de zedelijke en geestelijke belangen van het kind ernstig wordt bedreigd, ter afwending waarvan een ondertoezichtstelling van het kind kan worden verzocht op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. Voorwaarde is dat het frustreren van dit contact ernstig in strijd is met de belangen van het kind (zie ook gerechtshof Arnhem, 4 febr 1975, NJ 1975, 429).
f. Wijziging van de gezagsvoorziening.
26. In het uiterste geval kan er reden zijn voor de wijziging van de gezagsvoorziening, Wijziging van de gezagsvoorziening kan slechts plaatsvinden wanneer de ingrijpende verandering van de leefsituatie, die met deze wijziging gepaard gaat, wordt gerechtvaardigd door de houding van de ouder-voogd die de omgang weigert.
g. Het kort geding en de bodemprocedure
27. In civiele zaken kan in spoedeisende gevallen een kort geding worden geëntameerd teneinde een onverwijlde voorziening c.q. voorlopige maatregel in de zaak te verkrijgen (artikelen 289 tot en met 297 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het gaat daarbij doorgaans om zaken waarbij partijen niet kunnen wachten tot in een normale procedure, de bodemprocedure, een beslissing wordt genomen. De bevoegde rechter is de President van de arrondissementsrechtbank. De procedure heeft een snel verloop en concentreert zichop het mondelinge debat ter zitting. In verband met de spoed is er geen plaats voor uitgebreid onderzoek. De beslissingen van de President, die meestal binnen een week na de mondelinge behandeling volgen, worden 'bij voorraad' gegeven: zij mogen geen nadeel toebrengen aan de zaak ten principale (artikel 292 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat de beslissing bij voorraad wordt gegeven, betekent dat de zaak nog altijd in een normale procedure kan worden uitgevochten en dat de rechter dan niet gebonden is aan de beslissing van de president in kort geding. In de bodemprocedure wordt de zaak ten gronde onderzocht en wordt een definitieve maatregel getroffen. Er kan daarbij uitgebreid getuigenverhoor of deskundigenonderzoek plaatsvinden.
De ontvankelijkheid en _Zegrondheid van de klacht
De omgangsregeling
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]()
|
Last Updated http://joepzander.nl/eur-reg.htm : zie ook de andere pagina's |