Nu is er een merkwaardige wetmatigheid, zowel in de kosmos buiten ons als in ons innerlijk leven, in onze psyche, dat je als je je maar lang genoeg en extreem genoeg in éen bepaalde richting beweegt, je uiteindelijk weer bij je punt van oorsprong uitkomt. Vertrek op aarde van huis, blijf reizen in wat je ervaart als een rechte lijn, en je zult, als je tijd van leven hebt, weer bij je voordeur uitkomen. Volgens vele kosmologen geldt iets analoogs voor het universum als geheel. Ook psychologisch en cultuurhistorisch lijkt iets navenants te gelden. Zo zien wij in onze tijd het totale wetenschappelijke materialisme van het einde van de negentiende eeuw als het ware letterlijk exploderen in de kernfysica en transformeren tot een leer van 'alles is energie' en uiteindelijk, in de quantumfysica, van 'alles is bewustzijn'. Als men ergens toch weer nadert tot magisch-sacrale, spirituele ervaringen en uiteindelijk tot de mystieke laatste Tao van de Leegte, het Zwijgen, het Niets, dan is dat nu in wat tot voor kort de meest vooruit geschoven voorpost van het totale materialisme was: de fysica. U hoeft er de ook voor leken geschreven boeken van de meest vooraanstaande fysici, zoals von Weizsicker , Heisenberg, Hoyle of Zukav maar op na te lezen.

Onze in wezen nog negentiende-eeuwse gevoelens van wat 'concreet' en reëel is en wat niet, onze voorstellingen van materie, causaliteit, tijd, ruimte; bewustzijn, zijn eerst door de relativiteitstheorieën en vervolgens door de quantumfysica (waarin het bewustzijn eigenlijk de belangrijkste, zo niet de enige realiteit is) op losse schroeven gezet. In de filosofie, de psychologie, de biologie, de literatuur , zijn zeer opmerkelijke, analoge ontwikkelingen aan de gang in de twintigste eeuw, en er zullen er zeker nog meer volgen.

In de westerse beeldende kunst, waar wij het hier in het bijzonder over hebben, is de ontwikkeling in zeer grote lijnen, voor zover ik dat kan overzien, gegaan van een nog vanzelfsprekend afbeelden van religieuze voorstellingen en themata (de Tao van de Hemel, bij de Grieken, Romeinen en in de Middeleeuwen) naar het afbeelden van menselijke persoonlijkheden, stemmingen en gemoedstoestanden (de Tao van de mens, reeds bij de Romeinen begonnen maar culminerend in de Renaissance en de Barok) , naar het afbeelden van de letterlijke, concrete natuur en de stoffelijke wereld als zodanig: het concretistische naturalisme en realisme.

De ommekeer, het transformatiepunt, is in de beeldende kunst -eigenlijk analoog aan de ommekeer in de natuurwetenschappen- in kiemvorm al begonnen in de late negentiende eeuw. Het waarlijk nieuwe begint voor iedereen zichtbaar te worden in de twintigste eeuw. De totale doorbraak, het bereiken van de grote massa, kun je, op grond van de psychologische wet der traagheid, misschien pas verwachten in de volgende eeuw.

Wat het altijd geheimzinnige keerpunt, het haast onzichtbare stadium van 'pop' tussen rups en vlinder betref!, nog een enkele opmerking. In het impressionisme bij voorbeeld zou men een summum aan materialisme kunnen zien. Alleen wat wordt gehouden voor de zuiver zintuiglijke indruk mag van de impressionisten nog worden verbeeld. Maar lost daarmee niet tegelijkertijd, gewild of niet, het meest bonkige materialistische realisme vanzelf op?

In het post-impressionisme en het expressionisme claimt de menselijke ziel weer ruimte, ten koste van de naturalistische, realistische afbeelding van wat men geacht wordt te zien. De buitenwereld valt daarmee misschien even weg, maar neemt daardoor het bereik en de kracht van het innerlijke beleven niet tevens toe?

En nu, dat wil zeggen sinds het begin van de twintigste eeuw, zijn er zelfs al weer beeldende kunstenaars die de Tao van de Hemel, zo niet de ongemanifesteerde Tao in hun werk zouden willen uitdrukken, in werk dat misschien op het eerste gezicht volslagen abstract, in de zin van star en dood lijkt.

Uit; Het spirituele in de kunst ; artikel Andreas Burnier; "Stilte en alchemie. Over symbolisme, abstractie en het spirituele in de kunst" (1988 Vrij Geestesleven Zeist)