Site Joep Zander dossier Zander-Nederland; klik hier voor index

Onderstaande tekst is doormiddel van ocr gereproduceerd en kan daardoor kleine fouten bevatten !!



REACTIE OP DE OPMERKINGEN VAN DE NEDERLANDSE REGERING

TEN AANZIEN VAN DE ONTVANKELIJKHEID

EN GEGRONDHEID VAN KLAAGSCHRIFT 32040/96

JOSEPH ZANDER VS NEDERLAND

Inleiding

Naar aanleiding van bovenbedoelde opmerkingen wenst verzoeker, hierna te noemen de Vader, te reageren op hetgeen door de Nederlandse Staat, hierna te noemen de Staat, naar voren is gebracht.

Eerst zullen "The Facts", zoals weergegeven in de brief van Uw Hof d.d. 22 september 1999 worden besproken c.q. aangevuld, waarna puntsgewijs de reactie van de Vader worden weergegeven op de opmerkingen van de Staat.

Voorzover de door de Staat aangegeven punten geen reactie van de Vader oproept, zij vermeld dat deze punten i.c. slechts een weergave van de feiten vermelden, danwel opmerkingen van algemene aard zijn. Voor zoveel de door de Staat aangegeven punten hieronder niet expliciet zijn besproken, impliceert dit echter nog niet dat de Vader inhoudelijk ook hiermee akkoord is.

Ten aanzien van de feiten ("the facts') merkt de Vader nog het navolgende op:

Tussen het einde van de relatie in 1989 en de wijziging van het gezamenlijke gezag in 1991 zat een periode van 2 jaar, waarin de Vader de dagelijkse zorg voor zijn dochter had.

De Vader mist dit gedeelte in de feiten, zoals hier genoemd en wenst hiervan melding te maken.

De Vader en moeder van Rosa hebben nimmer officieel samen gewoond gedurende hun gezamenlijk gezag over Rosa. Het gezamenlijk gezag heeft derhalve voortgeduurd tot ruim 2 jaar na de beëindiging van de relatie tussen partijen.

De Vader bestrijdt dat op 13 september 1992 een mishandeling heeft plaatsgevonden van de moeder. Er is nimmer vastgesteld dat vader iets tegen moeder heeft ondernomen en dus ook niet dat de moeder gewond is geraakt. Er bestaan geen medische verklaringen omtrent dit gebeuren en zijn deze feiten nimmer nader onderzocht, terwijl de Officier van Justitie bovendien nimmer tot vervolging overgegaan is. Derhalve is de Vader van oordeel dat dit gegeven niet voor de eindconclusie van Uw Hof mag worden gebruikt.



Uit de feitenweergave blijkt niet van de zeer goede relatie die tussen Vader en dochter bestond. Er was een zeer hechte band, mede gezien het feit dat de Vader indertijd voornamelijk de feitelijke, dagelijkse, zorg voor Rosa had.

overigens blijkt uit de wetsgeschiedenis dat er belang werd gehecht aan meer sturing terzake van de ontzeggingsgronden voor het treffen van een omgangsregeling. De Eerste Kamer heeft bij het aannemen van artikel 161 boek 1 BW (recht op omgang) toezeggingen gekregen van de Staat met betrekking tot de uitsluiting van het zogenaamde ""haalbaarheidsprincipe' als reden om omgang tussen ouders en kinderen te weigeren. Daarmee is gekozen voor handhaving en realisering in plaats van het poneren van vermeende onhaalbaarheid.

De Senaat zag in dat bij het vooropstellen van de haalbaarheid het kind zou blijven verstoken van het contact met de andere ouder, om redenen die onder het mom van het belang van het kind worden gepresenteerd, terwijl dit toch zo dringend gewenst is.

Ten aanzien van de opmerkingen van de Nederlandse Staat en aanzien van de ontvankelijkheid en de gegrondheid van klaagschrift 32040196 merkt de Vader nog het navolgende op:

1. Ad punt 4

Voor wat betreft de onderhavige aangifte gaat de Staat ten onrechte slechts uit van de aangifte die door mevrouw B., hierna te noemen de moeder, is gedaan op of omstreeks 13 september 1992. De Vader heeft de inhoud van deze aangifte categorisch ontkend, en heeft hij over de gebeurtenissen van dat moment eveneens aangifte gedaan van huisvredebreuk. Slechts de moeder heeft haar eigen aangifte in een procedure ingebracht, doch de rechtbank heeft gemeend deze aangifte niet te onderzoeken en te beoordelen. De Officier van Justitie is ook nimmer tot'vervolging overgegaan. $

Het proces-verbaal van aangifte kan dan, naar de mening van de Vader, geen enkele rol spelen in welke beslissing dan ook, althans is geen rechtvaardiging voor de moeder om als gevolg van deze situatie eigenmachtig te bepalen dat niet meer kan worden voldaan aan een rechterlijke uitspraak.

2 Ad punt 6

De Vader merkt hierbij op dat er geen sprake van is geweest, dat er parallel aan de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming een externe onafhankelijke deskundige, een kinderpsycholoog, was ingeschakeld.

Het is juist De Raad voor de Kinderbescherming geweest, die deze kinderpsycholoog om nader onderzoek heeft verzocht, waarna de overwegingen en het advies van deze kinderpsycholoog door de Raad is meegenomen in haar eind- rapportage.

overigens werd het advies en de opvattingen van voornoemde psycholoog zo slecht overgebracht dat, op een essentieel punt als de beschrijving van de persoonlijkheid van de Vader, het raadsrapport de psycholoog verkeerd heeft geciteerd. 'De directeur van de Raad heeft hiervoor excuses aangeboden, doch kon in de onderhavige procedure hiermee geen rekening meer worden gehouden.

3.Ad punt 9

Behalve de wet zelf acht de Vader ook de wetsgeschiedenis relevant. Gaarne wenst hij deze onder deze noemer aandacht voor het volgende citaat van de Nederlandse Senaat (Eerste Kamer) bij de bij de behandeling van het wetsontwerp, waar- in artikel 1:161 BW werd behandeld:

"mijn uitgangspunt is dat meer sturing in de wet terzake van de ontzeggingsgronden gewenst is. U-it het verleden is immers bekend dat een open formulering alle ruimte biedt om het zogenoemde "haalbaarheidscriterium' opnieuw ingang te doen vinden. Daarmee doel ik op het criterium, waarbij de ouder-voogd in feite beslist of na de scheiding omgang plaats zal v-inden. Hij of zij bepaalt de haalbaarheid. De situatie keert dan terug waar@n een ouder-voogd de omgang met het kind kan weigeren (het kind wordt verstoken van contact met de andere ouder), om redenen die onder het mom van het belang van het kind worden gepresenteerd.' (kamerstuk 18964, nr. 117a. Eerste Kamer, nota van de Minister van Justitie naar aanleiding van het verslag, pagina 2).

4 Ad punt 11

De Staat geeft hierbij aan dat bij de vaststelling van de omgangsregeling de rechter, bij elke stand van de procedure de Raad voor de Kinderbescherming om advies kan vragen, wanneer er bijvoorbeeld scherpe tegenstellingen bestaan over de feiten van het geval of wanneer een aantal zaken voor de rechter nog niet duidelijk genoeg zijn om een beslissing te kunnen nemen. De Raad voor de Kinderbescherming wordt dan verzocht de zaak te onderzoeken en te proberen tussen partijen te bemiddelen om tot een oplossing te komen.

De Vader is met de Staat van oordeel dat in het kader van het raadsonderzoek, onderzoek naar "de feiten van het geval' inderdaad had moeten plaatsvinden.

Het is dan ook des te meer onbegrijpelijk dat de Raad heeft nagelaten scherpe tegenstellingen over de feiten (wie voerde procedures waarover, wie pleegde geweld tegen wie, wie had problemen met de school van Rosa) te onderzoeken, zelfs waar het bewijsmateriaal zo voor de hand lag. De Vader heeft ook expliciet verzocht de feiten te onderzoeken en valse weergaves van feiten ongedaan te maken.

Overigens is het verweer van de Staat hier strijdig met het door haar gestelde in haar brief van 30 november 1995 waarin deze zaak aan de orde kwam. De Staatssecretaris stelde daar. 'overigens merk ik op dat een onderzoek niet is gericht op waarheidsvinding, maar op de mogelijkheden die beide partijen hebben om in het geschil een oplossing te vinden" (bijlage). Hiermee expliciteerde zij dus de werkelijke gang van zaken, welke dus strijdig is met het nu door haar in verweer gestelde. Vast staat hiermee dus dat in de onderhavige zaak willens en wetens geen feitenonderzoek heeft plaatsgevonden, daar waar dit wel had gemoeten.

5. Ad punt 13

De Staat geeft hiermee aan dat kennelijk de belangen van het kind in het wetsartikel 1: 161a BW lid 3 sub c een zo nauw omschreven argument is dat dit kan leiden tot ont- zegging van de omgang. De Vader is van oordeel dat juist die belangen voldoende ruimte bieden, en juist voor een omgangsregeling spreken en niet hiertegen.

Van al deze gronden a t/m d, zoals genoemd in het door de,

Staat besproken argument, is in de onderhavige situatie geen sprake en had dus niet kunnen leiden tot ontzegging van de omgang tussen de Vader en kind.

Hiermee bevestigt de Staat opnieuw dat de wettekst zoals die verwoord is in de artikelen 1.161a en 1.377a slechts ten dele voldoen aan het gestelde in artikel 8 lid 2 van het Verdrag, omdat deze artikelen een (te) ruime interpretatiemogelijkheid voor de rechters bieden en derhalve de uitspraak van de rechter(s) in strijd is met het Europese Verdrag en de bedoeling van de Staat om juist de omgang tussen de niet-gezaghebbende ouder en het kind zoveel als mogelijk te continueren, hetgeen in het belang van het kind is.

In de door de Vader ingebrachte achtergrondartikelen over het Parental Alienationsyndrome staat beschreven op welke wijze het belang, het welvaren en de humaniteit van het kind in gevaar komen in een situatie waarin het kind gefrustreerd wordt in het beleven van de liefde naar een

van beide ouders.

Dat de relatie Vader~dochter enerzijds als goed wordt ge- kenmerkt, maar anderzijds op heftige weerstanden zou stuiten waarbij het beleven van die liefde als dwang wordt gekenschetst (afgedwongen omgang) is een tegenstrijdigheid die zo paradoxaal is dat hij om een verklaring vraagt. Deze kan worden gevonden in de theorieën over Parental Alienation, zoals beschreven in de door de Vader over- gelegde stukken.

6. Ad punt 34

In dit punt wordt aangegeven dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de emotionele blokkade waarin Rosa zich zou bevinden, waarbij zij gebruik maakt van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede van het advies van de door de Raad ingeschakelde externe onafhankelijke kinderpsycholoog.

Reeds in het voorgaande punt 2 van deze reactie is aangegeven dat er geen sprake was van een tweetal onafhankelijke adviezen. De Raad heeft in haar rapportage van 17 mei 1994 de bevindingen van de kinderpsycholoog als bijlage opgenomen.

Bovendien bestrijdt de Vader dat deze kinderpsycholoog onafhankelijk is, omdat deze door de Raad is aangezocht nadere informatie te verstrekken en de Vader niet in de gelegenheid is gesteld zelf een second opinion te verzoeken.

7 Ad punt 35

Onbegrijpelijk is de overweging van het Hof Arnhem dat er enerzijds geen beletselen waren om het contact tussen Rosa en haar Vader te verbieden, en anderzijds een gedwongen omgang tussen hem en Rosa in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van Rosa. Overigens wordt hierover door de Staat geen inhoudelijk oordeel gegeven. De Vader is van oordeel dat hier sprake is van een innerlijke tegen- strijdigheid, zoals aangegeven in punt 5 van deze reactie.

8. Ad punt 37

De Staat is van oordeel dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan de belangen van de Vader. Dit impliceert dat er een belangenafweging zou hebben plaatsgevonden, waarbij het zwaarderwegende belang van Rosa de doorslag zou hebben gegeven.

De Vader stelt dat hij nimmer eigenbelang heeft aangevoerd ter verkrijging van het recht op omgang met zijn dochter. De Vader heeft altijd het belang van zijn dochter voorop gesteld en daar ook naar gehandeld. Het is dus onbegrijpelijk wat de Staat bedoeld met de (tijdens de diverse procedures nimmer aangevoerde) belangen van Vader onder- geschikt te achten aan de belangen van Rosa. Er heeft der- halve geen belangenafweging kunnen plaatsvinden, nu Vader nimmer eigenbelang heeft aangevoerd. Overigens spreekt

artikel 1:161 BW wel degelijk van een wederzijds belang tussen de niet met gezag en verzorging belaste ouder en het kind.

De Vader heeft belang bij contact met Rosa, Rosa heeft belang bij contact met haar Vader; voorts heeft zij belang bij evenwicht in haar leven.

Er kan derhalve niet worden gesproken van "de' belangen: omgang zou in strijd zijn geweest met het belang van een stabiele situatie in het gezin van haar moeder, maar Rosa heeft meer belangen dan dat ene belang. Als haar andere belangen, i.c. een relatie met haar Vader, onder de toen geldende omstandigheden niet behartigd kon worden, had het meer voor de hand gelegen de toen geldende omstandigheden te wijzigen in plaats van Rosa psychisch geweld aan te (laten) doen. op dit punt is door de Nederlandse rechter nimmer onderzoek gedaan, terwijl dit wel in de rede had gelegen en ook door de Vader expliciet is verzocht.

9. Ad punt 38

Het is onjuist, zoals de Staat stelt, dat door de Vader bewust een afstand is gecreëerd tussen hem en zijn dochter door ruim 11 maanden later pas stappen te ondernemen teneinde de naleving van de omgang af te dwingen.

De Vader heeft hier bewust voor gekozen, mede in het belang van Rosa, teneinde haar rust te gunnen. Er waren al diverse procedures geweest en diverse malen is de afgesproken omgangsregeling eenzijdig door de moeder aangepast en gewijzigd.

Juist het verantwoordelijkheidsgevoel dat de Vader voor zijn dochter had, maakte dat hij even een pas op de plaats hield.

Het is echter niet zo, dat de Vader gedurende deze 11 maanden heeft stil gezeten. In deze periode heeft de Vader vele malen getracht om via een mannelijke regeling via vriendenlinstanties de omgangsregeling opnieuw op te starten. Bovendien heeft de moeder in die periode een verzoek gedaan tot het wijzigen van de achternaam van Rosa, waarbij zij in het op deze wijziginge betrekking hebbende verzoekschrift met zoveel woorden heeft aangegeven dat zij voorkomen is dat ze (Rosa) de naam van haar vader nog ergens tegenkomt.

Dit feit en zijn onmacht om via een mannelijke regeling alsnog een omgangsregeling tot stand te brengen heeft de Vader uiteindelijk doen besluiten een kort geding tegen de moeder aan te spannen.

De President van de rechtbank heeft de Vader ontvankelijk

verklaard in zijn verzoek, waarbij de President het door de Vader aangegeven spoedeisende belang heeft gehonoreerd. overigens stelt de wet niet als eis dat de burgers die omgang met hun kinderen willen realiseren maar moeten zien dat ze het krijgen, waarbij eisen zouden kunnen worden gesteld aan hun vaardigheden om vele en snelle procedures te voeren. Hier lijkt als het ware een extra afwijzingsgrond te worden ingevoerd. Er was in casu een recht op omgang dat niet werd uitgevoerd. Dat kan de Vader moeilijk verweten worden.

overigens is de Vader van oordeel dat in dit punt ten onrechte door de Staat ervan wordt uitgegaan dat sprake is van mishandeling door de Vader op 13 september 1992. De Vader ontkent dit nogmaals en gaat er van uit dat Uw Hof deze verkeerde veronderstelling van zaken niet zal gebruiken in uw eindbeslissing.

1O.AD punt 43

De Vader ontkent ten stelligste dat er is getracht tussen hem en de moeder te bemiddelen. Nimmer is op welke wij ze en door wie dan ook een bemiddelingspoging gedaan.

Dat een omgangsregeling in de toekomst niet wordt uitge- sloten blijkt uit de beschikking van de rechtbank, doch in de praktijk is het zo dat er sprake moet zijn van gewijzig- de omstandigheden wil een nieuwe omgangsregeling kunnen worden opgestart. Intussen is het kind zoveel van de niet- verzorgende ouder vervreemd, dat de rechter alleen al om deze reden nieuwe verzoeken zal (kunnen) afwijzen.

Overigens werd een nieuw verzoek om omgang bij de rechter afgewezen, omdat ...'juridische mogelijkheden tekort schieten om enige - op zichzelf wenselijke - vorm van omgang tussen de man en de minderjarige tot stand te brengen' (arrondissementsrechtbank Zwolle d.d. 16 juli 1997, nummer 20459 FARK 96-739). Deze beschikking is door de Hoge Raad bevestigd. De redeneringen van de Staat op dit punt als zou opnieuw met kans van slagen bij de Nederlandse rechter om omgang kunnen worden verzocht, zijn derhalve strijdig met de praktijk.

11.AD punt 44

Het is onjuist dat partijen elkaar in het kort geding over en weer verwijten hadden gemaakt. De Vader heeft juist getracht de moeder niet in discrediet te brengen door zijn eigen aangifte niet in het geding te brengen.

Dat de Staat naar voren brengt dat de uitkomst mogelijk anders zou zijn, indien de procedure eerder zou zijn gestart, bestrijdt de Vader.

Het wordt hem nu kennelijk kwalijk genomen dat hij in het belang van zijn dochter heeft gehandeld door te wachten, terwijl hem anderzijds, o.a. door de Raad voor de Kinderbescherming, in het Raadsrapport in deze zaak wordt verweten dat hij juist te veel procedures zou voeren.

12.Ad punt 45

De Vader is het oneens met de stelling van de Staat dat er voldoende middelen zouden bestaan teneinde een omgangs- regeling af te dwingen.

Het betreffen hier allemaal theoretische regelingen die in de praktijk onwerkbaar blijken te zijn, niet alleen door het gebrek aan praktische haalbaarheid, doch ook met name door een gebrek aan medewerking van de daartoe bevoegde autoriteiten, waarbij elk verzoek om medewerking tot afdwingen van een omgangsregeling wordt afgedaan met de woorden dat men zich niet wenst te mengen in familierechtelijke aangelegenheden.

De stelling van de Staat dat men zich niet wenst te mengen in familie-aangelegenheden is des te merkwaardiger nu de Staat dat in deze procedure zo uitdrukkelijk gedaan heeft en wel ten koste van de relatie Vader-dochter. De Staat heeft aktief de Vader gediskwalificeerd ten opzichte van de moeder, kind en samenleving en daardoor zelfstandig bijgedragen aan het frustreren van de omgang tussen Vader en dochter.

De moeder van Rosa heeft veel (valse) diskwalificaties aangedragen tegen de Vader. Deze zijn zo doordringend geweest dat ze zelfs, zonder nader feitenonderzoek tot de procedure bij Uw Hof zijn doorgedrongen. Verwezen wordt nogmaals naar de beweringen over de gang vn zaken op 13 september 1992.

Niet alleen heeft de Raad voor de Kinderbescherming dit soort aantijgingen klakkeloos en zonder enig nader onderzoek overgenomen, de Raad voor de Kinderbescherming heeft er zelfstandig ook diskwalificaties aan toegevoegd, zoals zinsnedes over het in therapie moeten gaan door de Vader (hetgeen inhoudt dat hij geestelijk niet in orde zou zijn), vanwege zijn profileren als -.IN vooruitstrevende Vader", wat zou moeten blijken uit het rijden op een bakfiets, danwel liedjes zingen met zijn dochter. 'Dit lijkt echter meer te beantwoorden aan zijn eigen behoefte om als vooruitstrevende Vader gezien te worden dan dat het past in een verstandige opvoeding van Rosa" (citaat uit Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, conclusie).

Uiteindelijk is het ook de Staat die de omgang tussen Vader en dochter heeft afgenomen; de moeder doet daar in diverse stukken een beroep op, zodat zij hiervoor niet zelf verantwoordelijk kan worden gehouden. De Staat voorkomt hiermee dus juist dat burgers het onderling regelen. De moeder hóeft niet, want ze kan zich inmiddels beroepen op de afwijzing door de rechter.

13.Ad punt 46

De Vader is van oordeel dat, nu de rechter "in het belang van Rosa' en zonder nader aan te geven wanneer dit belang zou zijn verbeterd, de weg voor de Vader om een nieuwe omgangsregeling te verzoeken heeft afgesneden. De Vader zou nimmer meer in staat zijn aan de rechter aan te geven of er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu hij volledig onkundig is gehouden van de omstandigheden Rosa betreffende.

Vader persisteert dan ook bij hetgeen hij in zijn klaagschrift naar voren heeft gebracht, onder toevoeging van hetgeen door hem als reactie op de opmerkingen van de Staat .ervoor heeft gemeld.






tegenvoetsporen mail mij zoek op deze site vaders en zorg internetkunstdossier van Joep Zanderhomepage Joep Zander
klik hier! >>
site joep zander

Last Updated http://joepzander.nl/eur-antw.htm : zie ook de andere pagina's
Logo Beeldrecht